Zeeuwse aspecten van een toch grote, inter
nationale tentoonstelling, in beschrijvende zin na
der in te gaan op de afzonderlijke werken, op de
„reeksen" zelfs. Ik hoop daar in een volgende, meer
direct op het werk gerichte beschouwing aan toe
te komen. De algemeenheid van dit moment staat
me wel toe vluchtig maar zonder nadruk vast te
stellen dat „de Zeeuwse periode" van Mondriaan
in diens ontwikkeling zeer zeker van groot belang
is geweest.
Zo wordt juist in deze tijd onder het veelvuldig
tot getuige geroepen Walcherse licht Mon-
driaans afschrijven op de natuur eigenlijk voor het
eerst goed manifest. Wat hij het eerst aanpakt is
juist het licht. Het verdwijnt soms helemaal of
„komt over" in een alleszins nieuwe, vreemde
kleurstelling.
We zien in de uitwerking van het torenidee, ook
dat van de boom, de eerste aanzetten van hel
kubisme en de grondslagen voor wat zich later in
Mcndriaans „Nieuwe Beelding" zal manifesteren.
De ontwikkelingsgang in omgekeerde richting vol
gend komt men daarvoor bij de eerste „Composi
ties" terecht.
Mondriaan wordt hier en daar (maar vooral hier)
om die werken, om die paar jaar, graag tof
„De Zeeuwse Schilders" gerekend. Afgezien nog
van de moeilijkheden die een beschrijving in
absolute zin van het verschijnsel „De Zeeuwse
Schilder" zou opleveren wat of wie is dat ten
slotte?, wat zijn de criteria? geloof ik dat het
ook in meer algemene zin niet helemaal terecht is
Mondriaan in die hoek der vriendelijke annexat'e
te trekken. Feit is wel dat hij meer dan algemeen
bekend is met Zeeland te maken heeft gehad.
Want, behalve zijn bekende verblijfsperioden in de
jaren 1908-1912, is hij ook 's zomers van 1914 tot en
met 19197) op Walcheren geweest. Domburg kan
daarbij niet uitsluitend worden genoemd.