gen. Westdorpe bouwde een model watervlieg tuig voor me, omdat moeder zijn kleren verstel de. En plotseling vertrok hij naar Amster dam, omdat hij vernomen had dat zijn vrouw zonder man zat. Vijftien maanden tobden mijn ouders om het hoofd boven water te houden. Toen solliciteerde vader naar een rijksbetrekking: concierge van het Oostindische Huis. Hij kreeg de baan. Het viel mij op dat vader weer even rechtop liep als vroeger. Het Oostindisch Huis was een rijksgebouw. Het staat in de boeken te lezen: "toen in 1798 de V.O.C. onder haar schuldenlast bezweek, aan vaardde de Bataafse Republiek de erfenis". Tot de baten die de overledene naliet, behoorden de Oostindische huizen in Amsterdam, Hoorn, Middelburg en mogelijk nog andere steden. In 1711 hadden Heren Bewindhebbers van de Compagnie hun Middelburgse pakhuizen en comptoiren aen tinkomen van de haeven achter een brede gevel tot een imposant geheel vermet- seld. Een hardstenen poort geflankeerd door hoge ramen, dan links en rechts een forse deur en nog eens ramen. Vier verdiepingen, een kroonlijst met consoles, afgedekt door een tym- paan. Midden op het dak een koperen windvaan, het scheepje in de haven landt, hojo, hojo, gevuld met specerijen. In het voorhuis vertrekken voor boekhouders en pennisten; daarachter de vergaderzaal van Heren Zeventien. Drie binnenplaatsen, waarom heen de pakhuizen stonden geschaard: trapge vels, muurvlakken met genummerde luiken, hijs- balken, loden dakgoten met het merk van de vennootschap, V.O.C. Een pomp die niet meer gebruikt mocht worden omdat het water lood houdend heette; een zonnewijzer, want ook de sjouwers uit de achttiende eeuw wilden op tijd naar huis. Er was een rijstpakhuis, een nagelzolder. Je had de eerste en tweede theebuszolder, verschil lende lijnwaadzolders, porceleinzolders. Ik heb thuis op dertig zolders gespeeld of op veertig, zoveel waren er in ieder geval. Mijn schoolvrien den heb ik geïmponeerd met een rondgeleide door keldergewelven bij een kaarslantaarn, louter vanwege het effect, want de schakelaars van het electrisch licht wist ik blindelings te vinden. Ik racefietste van het eerste naar het derde plein. En het slagveld waarop mijn kartonnen Turken tegen Bonapartes garde sneuvelden, was een zolder van vijfentwintig bij acht meter, Verstoppertje spelen vond ik unfair, want ik kon op de ene zolder langs het touw van een windas opklimmen, met mijn hoofd een luik openduwen en op de bovenliggende verdieping spoorloos verdwijnen. Het Oostindisch Huis, een kreml, een kraton, een labyrinth. Vader had van al die ruimten de sleutels in bewaring. Met betrekking tot de opstallen achter de eerste binnenplaats schreef zijn instructie geen verdere bemoeienis voor dan sleutels bewaren en naar bevind van zaken optreden in geval van brand. In het voorhuis had het Rijk zijn Middelburg se kantoren onder dak gebracht. De bewaarder der hypotheken van het kadaster en der scheeps- bewijzen zetelde met zijn klerken in de zaal van Heren Zeventien. Op de tweede verdieping was het kantoor der directe belastingen onderge bracht en op de derde huisden tussen tekenspie- gels en kaartenportefeuilles de landmeters. De rijkszuivelconsulent beschikte over een klein bu reau op de benedenverdieping; hij had daar ook zijn laboratorium, een ventilator zoog er con stant de vieze luchtjes weg die zijn proeven met melkmonsters veroorzaakten. Zeventien kantoren, zeventien kolenkachels. De kolen werden in de kelder gestort, enkele ka chels stonden op de derde verdieping. Dat stond natuurlijk ook in vaders instructie: zorg voor de verwarming, alsmede het schoonhouden van alle kantoorlokaliteiten, de trappen en gangen daar bij inbegrepen. Ook moest de concierge de binnenkomende post sorteren en op de bureaus aanreiken. En nadrukkelijk was vermeld dat er altijd iemand in het huis aanwezig diende te zijn, ook op zon- en feestdagen. Moeder mocht als remplacante optreden. 's Zaterdagsmiddags haalde vader de kachels leeg, vaak hielp ik hem bij het gereedleggen voor de volgende weekronde: eerst wat snippers uit de papierbakken, dan een laag losse turf, daarop handenvol kachelhout, 's Maandagsmor gens in de vroegte stak vader de brand er in, stortte kolen op het vuur, zette een kit en een extra kit naast Salamanders en Godins. Onder wijl stofte moeder met een helpster de schrijfta fels af. Alles bijeen nederig werk, waar nauwelijks vakmanschap aan te pas kwam. Vooral het eerste jaar in het Oostindisch Huis heb ik dikwijls gezien dat vader 's avonds zijn boek weglegde om nog eens een kisije ansichtkaarten te bekijken. Hij deed het kritisch: te vet, een bleke Bet, geen beste vlakverdeling, daar had wel een wolkje mogen hangen. Over andere exemp'aren was hij tevreden: Magdalenakerk in Goes, Kamp van Belgische vluchtelingen in Zie- rikzee, Strandleven te Vlissingen, Aankomst van de stoomtram Breskens - Maldegem te Schoon- dijke, Groeten uit Axel. Ja, vader leed aan nostalgie, pas mettertijd werd hij ambtenaar. Tussen de twee grachten, waar we vroeger ge woond hadden, werd luid gelachen, luid geniest en gehoest. De mensen toonden zich snel verwon derd en sloegen dan van verbazing de handen ineen. Bij het vernemen van een niet alledaagse opvatting tikten zij zich tegen het voorhoofd. En wanneer de ene buurvrouw de andere met een weerpraatje bezig hield, gebeurde dat op een paniektoon, alsof een zondvloed, een hittegolf of een nieuwe ijstijd het straatje teisterde. De heren van het Oostindisch Huis leefden ingetogener: hun lach was een glimlach, de niesbui smoorden zij in haastig getrokken zak- 202

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 10