Het transport zou met de tram uit Vlissingen komen. Heel onze wijk liep te hoop. Toen de tram zich door de bocht in de Zandstraat wrong, met een hoog, gierend geluid ondanks matige snelheid, kwamen de ziekendragers naar voren. Daar stond ie, de Vlissingse tram met de rode-kruisvlag tussen de koplampen. Kan een kind van nog geen drie jaar het beeld vastgelegd hebben van buurtbewoners en hospitaalsoldaten die dieper onder de indruk waren dan de geblesseerden zelf? Sommigen van hen sprongen zonder hulp van de balkons, lachend, zwaaiend tegen het publiek. Anderen mankten, een stok tot steun, of hompelden op krukken naar de hoofdingang van het hospitaal. Eén keer, in mijn herinnering, spreidden de hospikken voorzichtig een deken over een baar; onder diepe stilte droegen zij hun vracht het gebouw binnen. "Aereme man is papot esoten" moet ik volgens moeder die ook was komen kijken opge merkt hebben. De arme man was kapotgescho ten. Na verloop van tijd slenterden de gewonden door onze buurt. Lopende patiënten, die grappen maakten, zongen en contact zochten met meis jes. Een buurvrouw zei "die vent moest zich schamen, hij is getrouwd". Dat heb ik onthou den, hoewel ik er niets van begreep. In augustus 1918 ging ik naar school, een bewaard gebleven rapportenboekje wijst het uit. Op een dag het moet diep in het najaar geweest zijn kwam het schoolhoofd de klas binnen. De man prevelde iets tegen de onderwij zeres, maar Henk en ik, die op de voorste bank zaten, verstonden het. We sloegen elkaar op de schouder en riepen "ha fijn"! Want meneer had gezegd dat de schooi gesloten werd in verband met de Spaanse griep. We kregen op ons kop en zetten als kleine huichelaars onmiddellijk het ernstige gezicht dat van ons verwacht werd. Toen we weken later verder gingen met bok, geit en schapen, telde de school enkele leerlingen minder en een jongen had beide ouders verloren. Een halve eeuw later heb ik enkele handboe ken van de vaderlandse geschiedenis geraad pleegd aangaande het optreden van de Spaanse griep. Bladzijden gedonderjaag over het conflict tussen de regering en opperbevelhebber generaal Snijders. Bladzijden over de grindkwestie, niets over de griep. De registers van de boekwerken vermelden: Spaanse koloniën, Spaanse successie oorlog, geen Spaanse griep. Toch heeft die duizenden Nederlanders weggemaaid. Een oom die ik kende als huzaar, compleet met kolbak, zag ik plotseling in witbestoven werkmanskleding, een draaglap op de schouder. Het moet kort na 11 november geweest zijn, want de regering (heb ik later gelezen) was na de rellen in de Harskamp bijzonder voortvarend inzake het demobiliseren. Aan de wapenstilstand, het belangrijkste feit uit heel de eerste wereldoorlog, bewaar ik geen enkele herinnering, maar een diepe indruk heeft het verhaal over de gevluchte keizer destijds op me gemaakt. Hij was met zeven auto's over de grens gekomen, werd verteld. Zeven! Ik telde op: één die vooruit reed, één voor de keizer zelf, één voor zijn kroon en zijn peentjeshelm; bleven er vier voor de koffers. Emile en Josef waren met veel minder bagage bij ons gearriveerd. En bij hun vertrek, kort na die elfde november vermoed ik, had geen van de weerkerende vluchtelingen op het perron in Middelburg meer dan één, meest uit riet ge vlochten koffertje bij zich. Een enkele droeg alleen maar een kartonnen doos Solomarga rine met een touw er omheen. Dag Emile, dag Josef! Als het nog eens oorlog wordt, komen jullie maar terug. Keizer Wilhelm was geen onbekende voor mij. Er bestond een briefkaart waarop hij in uni form, gelaarsd en met een sleepsabel achter een handkar liep, opkoper van oude metalen. "Vader, waarom doet ie dat"? "Hij heeft koper nodig en lood, om kanonnen en kogels van te maken". Kanonnen, kogels, trillende ruiten en verre don der, ondervoed zijn of kapotgeschoten het hoorde allemaal bij het maatschappelijk ver schijnsel dat oorlog heet. De Belgische vluchtelingenkolonie in Middelburg zong: "Soldaten en gewéééren, waarom moet dat er zijn". Ze hadden gelijk, die Belgen, het waren verstan dige mensen. Maar af en toe werden zij ongedul dig en dan klonk uit hun kelen: We gaan de Duitse keizer halen en we steken hem op onz' bajonet! Vivat de Russen die de meisjes kussen. Vivat de Fransen die den Duts doen dansen. Vivat de Engelsman die zo lekker kan. Vivat de Belg die den Duts verdelg". Ook mijn stemming sloeg om, ik kon me met het voornemen der Belgen best verenigen. Niet om mijn moordlust wil ik me verontschul digen, wel om die puntjes op de plaats waar het gewaardeerde aandeel van de Engelsman in de strijd vermeld dient te staan. Ik wou dat ik wist wat die Engelsen zo lekker konden, ik zou het mijn lezers niet verhelen. Ik ben er bijna zeker van dat de zangers het ontbrekende werkwoord voor kinderoren onverstaanbaar hebben gemaakt. Wat de keizer betreft: met z'n zeven auto's was hij de Belgische bajonetten voorgebleven en op een kille morgen bij Eijsden aan de Nederlandse grens beland. Daar stond een schildwacht, in de burgermaat schappij wellicht groenteboer, portier of mijn werker. De man stond voor zijn taak. Hij zei dat ie geen gewapende personen mocht doorla ten en dat bovendien het douanekantoor pas om zeven uur geopend werd. De gedachten van de milicien gingen kennelijk eer in de richting van 199

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 7