meen" met zang, spel, toneel, handenarbeid, litera tuur en algemene ontwikkeling, 's Avonds organi seerde zij lees- en praatavonden, die later genoemd werden ,,'t Avondje", een begrip bij jong en oud. Toen in Zeeland de vereniging tot steun voor de ongehuwde moeder werd opgericht, behartigde zij de belangen daarvoor en werd zo op jeugdige leeftijd voogdes van heel wat kinderen. Zij werkte onder andere voor de vereniging „Tesselschade", voor „Pro Juventute" en zij schreef kinderoperettes en zangspelen om de kreativiteit te stimuleren, „leder een heeft talenten, je moet ze ontwikkelen. Typerend was, dat zij direct werd geaccepteerd in de Aardenburgse gemeenschap en nooit werd be schouwd als „iemand van de overkant". Aardenburg bleek een progressieve gemeente te zijn en men koos haar al spoedig in de gemeenteraad; voor die tijd was dat een grote bijzonderheid, een vrouw in een officiële functie. Haar installatie moest uitge steld worden voor de geboorte van haar derde doch ter, maar na veertien dagen was zij present. Zij bleef veertig jaar gemeenteraadslid, werd enige malen wethouder en is nog steeds ambtenaar van de burgerlijke stand voor het sluiten van huwelijken. Uit de beginperiode herinnert zij zich nog goed de felle debatten over de aanleg van de waterleiding. Velen vonden het water uit de regenbak nog goed genoeg, maar het moest onderzocht worden en als eerste gemeente in West-Zeeuwsch-Vlaanderen kreeg Aardenburg waterleiding. De strijd om goed drinkwater - hoe aktueel, nu weer. Zij woonde in die tijd in ,,'t Bosje" en de boze brieven aan de „Bosjes vrouw" van Aardenburg stroomden binnen. Zij lacht er hartelijk om, het heeft haar niet gedeerd en door de prettige samenwerking met iedereen heeft zij nog vele vrienden uit die tijd over. Toen zij gingen verhuizen naar het grote, oude familiehuis aan de Weststraat „Huize Ceres", kreeg zij meer ruimte en meer mogelijkheden voor haar aktiviteiten. Voor de kinderen was dit een onver getelijke tijd van vrolijkheid en drukte door ver gaderingen, clubwerk en logees. „Moeder had zo iets fris", zegt één van haar dochters, „met altijd nieuwe ideëen, zij zat nooit bij de pakken neer. Niet zaniken, niet zeuren, niet teuten en niet trunten, riep de familie in koor." Toen de vooruitzichten van de kwekerij minder gunstig werden in de crisistijd, nam zij het initiatief om er op uit te gaan om geld te verdienen. Eerst met „een vier en twintiguur-verlof van haar man" daarna met een treinabonnement heel Nederland door. Als voordrachtskunstenares verzorgde zij dekla- matie- en voordrachtavonden voor nutsdeparte- menten, letterkundige verenigingen, volksuniversi teiten en dergelijke. Bij het lustrum van de Maat schappij van Woordkunst werd zij op aanbeveling van haar oud-leermeester Herman Poort uitgenodigd door Albert Vogel. De goede kritieken hebben haar niet verwaand gemaakt: „Ik moest dit doen." „Ge bruik je talenten" is het familiedevies en dat trachtte zij in praktijk te brengen. Zij werkte hard om soms wel driemaal per dag een goed programma te verzorgen. „Dit alles had ik nooit kunnen doen zonder mijn dierbare hulp, die voor mijn man en vier kinderen zorgde. Zij leefden met alles mee; ik werd thuis altijd met een feest ontvangen. In de oorlog werd Aardenburg zes weken lang - van midden september tot 19 oktober 1944 - zwaar beschoten en voor 60 procent verwoest. Ook haar eigen huis lag in puin en zo beraamde zij een grote aktie voor de wederopbouw van Zeeland. Samen met oud-burgemeester Van Dongen reisde zij, zodra dit kon, stad en land af om lezingen te houden over dit zwaarst getroffen gebied - „de overzeese gebiedsdelen binnen Nederland". „Laat Zeeland niet verdrinken", schrijft zij in haar boekje ten bate van de wederopbouw, „Bouwt Zeeland met vereende krachten weer op". Met de inzet van haar hele persoon stichtte zij de „Jeugdzorg West- Zeeuwsch-Vlaanderen" en schreef daarvoor een groot openluchtspel voor honderden mensen. Het was een historisch herdenkingsspel naar aanleiding van de „Berenning van Aardenburg" in 1672, twee honderd en vijf en zeventig jaar geleden, toen in het zogenaamde „rampjaar" de stad door Fransen werd aangevallen. De vijand werd verslagen door de moed en volharding van een klein aantal militairen en burgers. "Leest wat voorgeslachten eens in tijd van nood volbrachten. Leest elk sterk en lichtend woord, dat de duisternis doorboort. Doet het al' herleven, Wat nu moed kan geven. Roept de geestkracht van weleer in de mens van heden weer!" Gemeenteraad van Aardenburg 213

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 21