De opbrengst van haar vele akties was genoeg om
een begin te maken met een sportcomplex voor de
jeugd, die zo nodig opgevangen moest worden.
Wie kort geleden heeft gelezen, dat in het Aarden-
burgse zwembad in de maand augustus meer dan
7500 baden zijn genomen, begrijpt dat haar aktie
niet voor niets is geweest.
STATEN
In 1 946 werd zij benoemd tot lid van de provinciale
staten van Zeeland, als eerste en enige vrouw.
Twintig jaar lang was zij daar „een strijdbaar ver
tegenwoordigster", zoals de PZC haar zo juist ty
peerde. Zelf zegt zij: „ik ben mij altijd bewust ge
weest, dat ik daar als vrouw zat. in ieder bestuur moest
minstens één vrouw zijn, dan kan de discussie op een
ander peil komen. Je moet vrouw zijn in de beste
betekenis van het woord." Zo zag zij de dringende
noodzaak de diverse vrouwenverenigingen te bun
delen en deze forumgedachte, zoals zij het noemt,
gaat haar nog steeds zeer ter harte. In 1953 werd zij
presidente van de Vrouwenraad Zeeland, daarna
hoofdbestuurslid van de Nationale Vrouwenraad
Zes jaar later vertrok zij naar Istanboel voor het
grote driejaarlijkse congres van de Internationale
Vrouwenraad (International Council of Women),
waar zij als vertegenwoordigster van Nederland ook
het daaraan sluitende seminar van de Unesco bij
woonde. Het hoofdonderwerp was: de rol van de
vrouw in de veranderende wereld tegen alle achter
gronden van religie, historie en traditie in Oost en
West. Over opvoeding werd vanzelfsprekend veel
gesproken en de moed en het idealisme van de af
gevaardigden van de ontwikkelende landen maakten
grote indruk op haar. Meer nog dan voorheen was
zij overtuigd van de groeiende verantwoordelijk
heden van de vrouw in de wereld, beginnende bij
Ridder in de orde van Oranje-Nassau, 1958
„Huize Ceres", Weststraat
haar thuis. Zij bracht een uitgebreid rapport uit aan
de toenmalige minister van onderwijs, kunsten en
wetenschappen met de gegevens voor het drie
jarenplan van deze Internationale Vrouwenraad. Zij
hield lezingen over het „Openbaar Kunstbezit" en de
kunstzinnige opvoeding in Nederland en werd be
noemd tot vice-presidente van het comité voor
kunst en letteren van deze organisatie. Zij maakte
meerdere reizen hiervoor onder andere naar Rome,
Teheran, Bangkok en Washington, waar zij deel
moest nemen aan besprekingen over de strijd tegen
analfabetisme, muzische vorming, de rechtstoe
stand van de vrouw, kinderbescherming, volks
gezondheid, vrouwenarbeid. Deze internationale
contacten versterkten haar mening dat met samen
werking op nationaal en internationaal niveau veel
meer bereikt kan worden, ook voor de vrouw.
CULTURELE RAAD
In Zeeland was en bleef zij jarenlang lid van de Cul
turele Raad en bevorderde zoveel mogelijk de ama
teuristische kunst (zowel de beeldende- als de to
neelkunst). Zij was een enthousiast jurylid bij de-
klamatiewedstrijden op middelbare scholen, leder
een kende haar jarenlange belangstelling voor het
vormings- en ontwikkelingswerk en op de vormings
centra „Hedenesse" en het „Van Eeghenhuis" kon
men altijd een beroep op haar doen. De financiële
moeilijkheden van de drie Zeeuwse vormingscentra
vervullen haar met zorg. „Het werk moet toch door
gaan", zegt zij. Kennisvermeerdering, verruiming
van levenskansen, het welzijn van de mens bóven
de welvaart vindt zij heel belangrijk. Vorig jaar trad
zij op als docente bij het Instituut voor Bestuurs
wetenschappen tijdens de oriëntatiecursus voor
ambtenaren van culturele zaken. Natuurlijk was haar
214