De schaapskooi dael zich pas gerealiseerd hoe vreemd den Duuk, zijn schepershond, zich in de namiddag van 31 ja nuari 1953 gedroeg. „Een herder kent zijn hond, meneer, gelijk de hond zijn herder. Den Duuk was gevoelig voor onweer. En in de middag voor de ramp heeft hij telkens zijn kop geheven, de neus hoog in de lucht, zoals hij bij naderend onweer deed. Er zat iets van angst in. Dat nu zo'n beest het verschrikkelijke voorvoeld heeft. Er zwerven nog herders over het Verdronken Land van Saaftinge. Eén van hen is Jo Mattheijssen, die 's morgens op de fiets uit het Belgische Kieldrecht komt, twee schepershonden achter zich aan. In een bouwvallige opstal bij de dijk laat hij zijn velo achter. Te voet gaat het drietal de dam af naar de Eerste kooi. De kudde dringt al op tegen de brede staldeur, zodra zij haar verzorger en begeleiders hoort na deren. Als een klas die de school uitdromt, stuwt de troep naar buiten. Wanneer de dieren gelaafd zijn, begint de tocht over de Blauwe Plaat of langs de Rotte Putten. En mocht het groen op de Platte Plaat de afgelopen dagen het snelst gewassen zijn, dan is de gang daarheen. Soms, wanneer een hond hem op het spoor gekomen is, rent een langoor voor zijn leven; met een ongearticuleerde schreeuw roept de herder zijn helper bij de kudde terug. Soms vliegt met veel lawaai een klucht patrijzen op, soms klappert met veel misbaar en een hees kó-kö een fazanten haan over het schorreland, zijn vrouwen achter hem aan. Dat zijn de onderbrekingen van de geluidsband der stilte. Ach, stilte Altijd sijpelt en drupt er water langs het steile talud van de kreken naar de slijkerige bedding, altijd starten en landen er vogels op deze onmetelijke aeroport van de natuur. Geen stilte, maar rust. Het Verdronken Land van Saaftinge ademt rust. Aan de overkant van de Schelde, bij het Belgische Zandvliet, priemen de afvoerpijpen van chemische industrieën in de lucht. Langs de primitieve, vervallen schaapskooi staar je de welvaartsbronnen van onze samenleving recht in het ondoorgrondelijke gelaat. „Merkt u ooit iets van de industrieën daar op de rechter oever?", vraag ik Mattheijssen. ,Met oostenwind kun je ze ruiken, aangenaam is het niet.' Hij overlegt even eer hij vervolgt: „Het water van de Rotte Geul is drabbiger geworden. En vroeger zat het langs de waterkant vol kleine krabben, mil joenen waren er. Tegenwoordig zie ik er geen meer. Ze zijn verdwenen sinds die fabrieken daar staan. Maar ik kan natuurlijk niet bewijzen dat het daarvan komt. Bewijzen is altijd een moeilijke zaak. En bovendien, wat laten Mr. Chemical Wellfare en Herr A. G. Wohl- fahrt zich aan een bewijs gelegen liggen. Ze hebben 196

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 4