nationale en regionale geschiedschrijving 3 die een inleidend karakter dragen, wordt in het onlangs gepubliceerde vierde deel aen begin gemaakt met de behandeling van de bezettingstijd. Het door de Duitsers uitgeoefende cen trale gezag - met tegenstellingen ove rigens tussen burgerlijke en militaire autoriteiten - krijgt daarin de plaats die het verdient. Maar wordt het gebeuren niet wat te veel naar Den Haag verlegd? Een enkel voorbeeld: De Jong schrijft jitvoerig over het driemanschap van de Mederlandse Unie. Wel vermeldt hij het anthousiasme van honderdduizenden Jnieleden, maar het verhaal loopt toch n hoofdzaak over het politieke steek spel tussen het driemanschap en de Duitse machthebbers. A/ij krijgen vrijwel niets te horen over egionale vertakkingen van Unie-activi- :eit. Na het verbod van grote openbare /ergaderingen bleven kleine besloten bijeenkomsten in groepen van maximaal :wintig personen toegestaan. Door het iele land, ook in Zeeland, vormden zich Jniekringen. Deze bevorderden in dorp )f stad het vertrouwelijk contact. Ook «aar men niet tot daden van verzet cwam, wist men elkander te vinden in ;en soort pre-illegaliteit. De centrale irchieven, die van het Rijksinstituut voor lorlogsdocumentatie inbegrepen, be vatten vrijwel geen gegevens over dit stille regionale samenspel. Evenmin over streekrelaties tussen Uniekringen en groepen uit kerkelijke organisaties of uit de vroegere politieke partijen. Of, wat Zeeland betreft, over verbindingen die over afdelingen van landbouwmaat- schappijen liepen (met een bijzondere activiteit van de jongerenorganisatie van de Zeeuwse Landbouw-Maatschap- pij onder leiding van A. van Uxem). Maar ook indien dr. L. de Jong grote stukken „integrale geschiedschrijving" zou bieden, heeft het stellig zin de natio nale geschiedschrijving met een reeks studies over regionale geschiedenis, in het bijzonder voor de oorlogsjaren, aan te vullen. Ook om de geschiedZ>e/ev/>?<7 van verschillende bevolkingsgroepen tot haar recht te doen komen. Had speciaal het „Sperrgebiet" Zeeland na de verschrikkingen van mei 1940 geen eigen historie? Duitse militaire be langen gaven in Zeeuwsch-Vlaanderen en op de eilanden, vooral in de kust streken, de doorslag. Zeeland bleef ge spaard voor een hongerwinter, maar het kreeg slagen van oorlogsgeweld te in casseren waarvan men zich in andere provincies geen goede voorstelling kon maken. De ramp van 1 953 werd als een nationale katastrofe gevoeld, maar over de watersnood van 1944/1945, te midden van de strijdende partijen, met een mateloze ellende voor de bevolking, is men in Nederland steeds bijzonder slecht geïnformeerd gebleven. Toch behoeven het niet altijd crisis situaties te zijn, die tot nadenken stem men over de betekenis van regionale ge schiedenis. Eerbied en belangstelling voor het verleden, voert, vooral als wij de mens en zijn geschiedbeleving centraal stellen, telkens terug van het nationaal bestel naar streken waar nog resten van vroegere levensgemeenschappen in stand zijn gebleven. Een aflopend pro ces? Misschien. Voorlopig echter kun nen wij blijven uitgaan van een zich nog steeds manifesterende trouw aan het eigen leefmilieu. 1.J. C. Boogman: „Vaderlandse geschiedenis in hedendaags perspectief". Utrecht, 1 959. 2. J. Romein: „Integrale geschiedschrijving", onder andere in de bundel „Eender en anders". Amster dam, 1 964. 3. R. Mandrou: „Introduction a la France moderne". Paris, 1961. 4. J. Huizinga: „Nederland's beschaving in de ze ventiende eeuw". Verzamelde werken II, blz. 41 2 e.v. Haarlem, 1 948. 5. P. J. Bouman: „In de laagvlakten der cultuur", in de bundel „Wetenschap en werkelijkheid". Assen, 1 967. 6. P. J. Bouman: „De Aprii-Mei-stakingen van 1 943".'s-Gravenhage, 1950.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 3