een reisverhaal daan gingen we - eveneens per auto - naar het verblijf van koningin Wilhel- mina in het dorpje Maidenhead, onge veer 45 kilometer westelijk van Londen. Haar huis heette „Stubbings". Toen we uit de auto stapten stond de koningin in de voordeur van het huis om ons allen hartelijk en ongedwongen te begroeten. Hetgeen mij bovenal frappeerde was de grote eenvoud waarin alles plaatsvond. Geen toespraken, geen zenuwachtig gedoe, geen stijve plichtplegingen. Het was de warme sfeer, kenmerkend voor de leden van een grote familie die elkaar na lange tijd weerzien en daarover blij en gelukkig zijn. Nadat we ons allen wat hadden op geknapt volgde een zeer eenvoudig maar smaakvol toebereid diner. Voor de bediening werd gezorgd door enkele marechaussees, die zowel met de ver- zorgings- als bewakingsdiensten waren belast. De leden van de Zeeuwse delegatie heb ik al vermeld. Tot de andere delegaties behoorden onder anderen prof. Rutten, prof. Beel, mr. Sassen, ir. Wijffels, dr. F. Philips, dr. Mol en de enige vrouw uit het gezelschap Hilda Verwey-Jonker. Mevrouw Verwey en ik waren de enige socialisten. De eerste bijeenkomst van het gezel schap was belangwekkend. Zij werd, evenals de volgende, gehouden in een grote kamer, waarvan de wanden waren behangen met enige grote portretten van personen uit het huis van Oranje- Toen we allen gezeten waren kwam de koningin binnen. Hoewel we ons allen van onze zetels verhieven, zoals bij het binnenkomen van de koningin bijvoor beeld in de vergadering van de Staten- Generaal, ontbrak elke vorm van onder danigheid of gekunsteld eerbetoon. (Bij een volgende bijeenkomst, toen we bij haar binnenkomen weer van onze stoel opstonden om haar te begroeten, gaf zij met een luchtig handgebaar te kennen dat wat haar betrof die op- stanerij best achterwege kon blijven.) Tijdens de eerste bijeenkomst hield ir. Wijffels een inleiding over de sociale en politieke toestand in Limburg, waar in de mijngebieden grote ontevreden heid heerste, een ontevredenheid die door de communisten werd aange wakkerd om tot allerlei acties te kunnen overgaan, acties die volgens ir. Wijffels tot chaotische toestanden zouden kun nen leiden. Onder ons bevond zich pater Roncken, aalmoezenier van de Limburgse mijn werkers. Hij kende niet alleen de vele gerechtvaardigde grieven van de mijn werkers en wees zelfs het gebruiken van geweld, indien dit noodzakelijk zou zijn voor het bereiken van behoorlijke lonen en sociale zekerheden, niet van de hand. Er bestond in het gezelschap wel een zekere mate van overeenstemming over hetgeen wenselijk was, maar uit de dis cussies werd geenszins duidelijk welke wegen we zouden moeten inslaan. Mr. Sassen vroeg daarop de aanwezige vertegenwoordigers van de arbeiders beweging hun mening te zeggen. Allereerst sprak toen de heer Hogers, wethouder van Tilburg. Hij zette het standpunt uiteen van de Katholieke vak beweging, waarbij hij sterk de nadruk legde op de belangrijkheid en onmis baarheid van de vakbeweging in haar geheel voor het tot stand brengen van goede rechtvaardige sociale verhou dingen. Na deze toespraak werd het woord aan mij verleend. Niemand wist van te voren welke onder werpen er ter sprake zouden komen. We wisten alleen dat de koningin voor gelicht wenste te worden over de situatie in ons land en over de stro mingen welke in politieke, sociale en economische zin naar „vernieuwing" streefden. Ik wil wel bekennen hoe in het begin van mijn toespraak de zenuwen mij par ten speelden. In de eerste plaats omdat ik mijn meningen zou moeten uitspreken voor een gezelschap gestudeerden en in de tweede plaats omdat ik van te voren niet alles rustig had kunnen over denken. Mijn beurt om te spreken was nu eenmaal gekomen en een niet accep teren daarvan was onmogelijk. Ik dwong mezelf tot langzaam spreken, mijn best doend tot helder en kort formuleren. Voor ons vertrek uit Goes had ik een nummer gekocht van het weekblad maintiendrai" waarin een artikel was gi publiceerd over de medezeggenscfc van de arbeiders in de ondernemin Dit artikel leek mij een uitstekend ui gangspunt voor wat ik wilde zegge Mijn betoog kwam neer op mijn stellim dat in het produktieproces de arbei primair is en niet het geldkapitaal. Voi de arbeiders bestaat in de ondernem n geen recht om het beleid mede te b( palen. Laat staan het recht om med te beslissen over de bestemming van d gemaakte winsten. Ir. Philips was het met mijn opvatt n oneens. Wel vond hij dat overleg rat de arbeiders in de onderneming via hu vakbonden noodzakelijk was en dat d invloed van de arbeiders vergroot moes worden, maar medebeslissingsrecht ii het bestuur van de onderneming wee hij van de hand. Het spreekt vanzelf dat dit vraagstu' niet tot in details op die bewuste bijeen komst besproken kon worden. De tiji was er mijn inziens ook nog niet rijp gei noeg voor. (Wel mag ik constateren da heden ten dage medezeggenschap van de arbeiders niet alleen maar theol retische maar ook praktische betekenis heeft gekregen. Toen al had ik ech:e' de overtuiging dat de eis tot mecSei zeggenschap in de bedrijven na de be' vrijding zich sterk zou gaan doen geldet! om de menswaardigheid van het leven van de arbeiders aanzienlijk te doeri vergroten.) i In mijn toespraak liet ik overduidesijk uitkomen, dat een toestand van gebrek en armoede, ontbering en krotbewoniml niet meer getolereerd zou worden en da' de arbeiders niet langer in de hoek wik den blijven zitten waar de slagen altijd terecht komen. Degenen die na de bei vrijding in economische en politieke ziri de leiding in handen krijgen, zullen daarmede terdege rekening moeterl houden. Ik vertelde vervolgens hoe ik zelf uit eer! groot arbeidersgezin was voortge' komen. Hoe ik als kind reeds de schrij nende ellende van hetgrauwe arbeideis1 bestaan had ondervonden. Hoe ik mes' vijf zusjes en broertjes in een met strci gevulde bedstede moest slapen, in dd winter toegedekt met een paar te dunnf I dekens en met vaders jas en anderd kledingstukken die wat warmte konded

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 6