een reisverhaal
Vlissingen waar ik tijdens de evacuatie
van Vlissingen „in de kost lag". Toen zij
en haar man vernamen dat ik naar Enge
land zou gaan, vroegen ze mij of er enige
kans zou bestaan om hun ouders te be
zoeken. Ik had natuurlijk geen belofte
aan hen kunnen doen, maar toen de
delegatie een dag vrij was van bijeen
komsten besloot ik naar de loodsschip-
per en zijn vrouw toe te gaan.
Een van de marechaussees bracht mij
naar het station, de lokettiste legde hem
precies uit hoe ik in Bromsley komen
moest en mijn begeleider vertaalde het
voor mij.
Ik kocht een ticket en stapte in de trein
die mij naar het Paddinglonstation
bracht. Vandaar moest ik met een dub
beldekautobus naar het Victoriastation.
Op dit station werd ik met de meeste
voorkomendheid geholpen verder mijn
weg te vinden. Een meisje, dat als con-
troleuse dienst deed bij de ingang van
een der zeer vele perrons, zei mij bij haar
te blijven staan opdat ze mij de trein zou
kunnen wijzen waar ik in moest stappen
om naar Bromsley te komen. Ik had het
adres van de schipper op een stuk papier
geschreven en dacht met een taxi naar
het adres te kunnen rijden. Maar in
tegenstelling tot Londen waren er geen
taxi's in deze plaats. Een beetje hulpe
loos en onzeker liep ik de stad in, liet aan
een Bobby mijn adrespapier zien, die mij
naar een wat verder gelegen politiepost
verwees, waar men mij vriendelijk de
weg uitstippelde die ik gaan moest om
op het bewuste adres te komen.
Na een eind in de aangegeven richting
te hebben gelopen raakte ik toch het
spoor bijster en wendde mij tot een op
een trottoir staande jongeman aan wie
ik het adres liet zien waar ik heen wilde.
Hij bood onmiddellijk aan mij erheen
te brengen hetgeen ik onder de gegeven
omstandigheden natuurlijk dankbaar
aanvaardde. Ik stamelde: Tenk joe".
Eenmaal op weg vroeg hij mij waar ik
vandaan kwam en ik probeerde hem dat
duidelijk te maken. Ik zei: Walcheren",
„Holland". Hij vroeg over de bombarde
menten en of we te eten hadden.
Hoe moeilijk de conversatie ook verliep,
toch had ik de indruk dat hij mij en ik
hem toch een en ander konden vertellen.
Na een klein half uur te hebben gelopen
kwamen we op het bestemde adres. Ik
bedankte hem heel hartelijk voor de
geboden hulp en wilde hem als dank
daarvoor wat geld geven. Maar hij zei:
„No, no, no, Sir" en tegen de schipper
die we inmiddels hadden begroet, dat
hij niet voor geld met mij mee was ge
gaan maar het gewoon prettig had ge
vonden een buitenlander van dienst te
hebben kunnen zijn.
De Belgische schipper en zijn vrouw
waren natuurlijk bijzonder gelukkig te
vernemen dat hun dochter met haarman
en kind het uitstekend maakten. Over en
weer was er natuurlijk heel wat te ver
tellen. De vrouw zorgde voor een lekker
hapje, de tijd vloog met praten om en
eerder dan we ons gerealiseerd hadden
was het weer tijd om te vertrekken.
De lieve mensen wilden me overladen
met geschenken - vooral eetbare - en
vroegen mij voor hun kinderen een en
ander mee te nemen. Ik zei dat dit vrij
wel onmogelijk was, maartoch werd een
klein koffertje volgepakt. De schipper
bracht mij vervolgens naar het station
en daarmee was mijn voorgenomen be
zoek geslaagd ten einde gekomen.
In Londen teruggekeerd kon ik een taxi
nemen naar de Nederlandse legatie.
Daar bevond zich een aantal leden van
ons gezelschap. Per auto keerden wij
terug naar Maidenhead.
Een van de laatste dagen van ons ver
blijf gingen we in Londen winkelen. De
koningin gaf ons elk voor een bedrag
van f 200,- aan Engels geld. Een wacht
meester bracht ons naar een winkel
centrum. Hij kende Londen en de
Engelse taal op zijn duimpje. Wij be
zochten een groot warenhuis. De over
vloed en verscheidenheid van artikelen
verbaasde ons in hoge mate. Sinds vele
jaren hadden we in ons bezette land niet
meer iets dergelijks kunnen aanschou
wen. Er was totaal geen gebrek aan
levensmiddelen. Er waren volop siga
retten en tabak! Vanzelfsprekend wer
den de tweehonderd gulden tot de
laatste cent besteed. Ik had het gevoel
dat ik als een Sinterklaas in mijn gezin
zou terugkeren.
De koningin had de wens te kennen g(
geven een foto van ons gezelschap
laten maken. Een van de laatste ochtet
den kwamen wij daartoe bijeen in c
grote kamer waar onze bijeenkomste
hadden plaatsgevonden. Op eèn sol
welke in het midden van de kamer wï
geplaatst had de koningin plaatsgent
men. De enige vrouw uit ons geze
schap, mevrouw Hilda Verwey-Jonke
moest vanzelfsprekend naast de kt
ningin zitten. Wie moest echter aan hat
andere zijde plaatsnemen? Prof. Rutte
vond de oplossing. Het moest van d
mannen de oudste in leeftijd zijn. I
bleek de oudste te zijn. Maar voor dat
naast de koningin plaatsnam vroeg
een ondeugende opmerking te moge
maken en ik zei: "Majesteit, op deze fol
wordt u geflankeerd door de twee enig
socialisten onder ons." De koningin ko
een glimlach niet verbergen.
Er werden twee foto's gemaakt, die on
enige tijd later door Hare Majesteit thui
werden toegezonden. Een dezer foto'
droeg de door haar zelf met vaste han
geschreven ondertekening: „Wilhe
mina, Stubbings 1945".
Het afscheid was aangebroken. Op de
zelfde eenvoudige wijze als zij ons onl
vangen had nam ze ook weer afschei
van ons. De terugreis was begonnei
Wij werden naar een van de Londens
vliegvelden gebracht, vanwaar we pe
transportvliegtuig naar Brussel vlogei
De controleurs op het vliegveld moeste
onze koffers nazien, maar deden „vel
oogjes" dicht als er zich dingen in be
vonden die eigenlijk niet mochten woi
den meegenomen. Wij vlogen over he
Kanaal en het Vlaamse landschaf
Prins Bernhard had er voor gezorgd de
we vanuit Brussel met een militaire aut
naar Zeeland konden terugkerer
Daarmee was een eind gekomen aan d
reis, waar ik - zoals reeds vermeld - ee
beetje tegenop had gezien, maar di
voor mij een unieke gebeurtenis was ge
worden. Met het dankbare gevoel iets t
hebben mogen bijdragen aan het dof
waarvoor koningin Wilhelmina ons ha
uitgenodigd.