JACQUES PRINCE EN ZIJN WERK AAN HET ZEEUWS WOORDENBOEK Ha. C. M. Ghijsen Van het ogenblik af, dat het plan voor het samenstellen van een „algemeen Zeeuws woordenboek" werd opgevat (1929), was ook aan de noodzaak van illustratie gedacht. En inderdaad had nu en dan een medewerker een schets ge voegd bij zijn beantwoording van de vragenlijsten, of op ons verzoek een tekening gemaakt bij de beschrijving van een spel uit zijn jongensjaren, van een verouderd werktuig of bezigheid in het landbouwbedrijf. Ze waren al die jaren trouw bewaard en zijn op den duur ter beschikking gesteld van Prince en hier en daar opgenomen. Maar het is bij enkele gebleven. Eerst toen, in de vijftiger jaren, de kans van uitgave - èn de illustratie hiervan - tot zekerheid groeide, kon in ernst naar een illustrator voor het woordenboek worden uitgezien. De toenmaligèteiblio- thecaris van de Provinciale Bibliotheek, ons bestuurslid H. Pieters, wees op de jonge kunstenaar Jacques Prince als de man, die hiervoor de kwaliteiten bezat. Zo is hij dan één van het team geworden, dat zich inzette voor de laatste ronde. Naar gelang het werk vorderde, kreeg hij de fiches te verwerken, waarbij illu straties onontbeerlijk waren. Het wer den er ruim zeshonderd, waarvan de originelen om den drommel niet voor het oprapen lagen! Het betekende voor Prince talloze zwerftochten door het Zeeuwse land en misschien nog meer uren voor speurtochten, in boeken en tijdschriften, naar een verouderd werk tuig, een vergeten cultuur, een ouder wets sieraad en wat niet allemaal. Geen moeite was hem daarbij te veel. Als redactrice ben ik, al was het zijde lings, bij zijn werk betrokken geweest en ik heb me bij elke nieuwe zending af gewerkte tekeningen weer kunnen ver heugen over de manier, waarop deze aan de omschrijvende tekst sfeer en leven verleenden. Altijd stond voor de illustrator verduidelijking voorop: in de strakke belijning van een technisch on derdeel (847 mule 3), zo goed als in de verfijnde detaillering van boerensieraad (847) of kantwerk. Maar steeds leefde daarachter, beheerst, zijn kunstenaar schap, dat in de strakheid van het ene, de subtiliteit van het andere, schoonheid gaf. En dan waren er de tekeningen van 2. smoe:l 3. pispot 18. herberg 19. poesje 20. vogel 21. kap-af het landschap, van een boerenbehui- zing, een hoekje van erf of schuur. Soms fors, zoals het ruige winterwegje op Zuid-Beveland (1154), de brede zwaai van strand, zee en duin, doorsneden door het zwart der afbrokkelende paal hoofden (689). Toch gaf hij zulke beel den meer nog in miniatuur en toverde daarin dezelfde wijdte en nog stillere rust. Ik denk aan de koeiepit (720) met het water en de koeien op de voorgrond en de fijne lijnen van een hoeve heel ver weg; aan de zonnige doorkijk in het oude voorvloertje (908) en veel andere. Elders, in de weergave van het boeren kostuum vooral, is er de lust in typering, die aan Prince's uitbeelding leven geelt: de „zunig'eid" van de boerekop onder z'n „beuterpanne" (88); de humor van

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 14