he zeeuwsch genootschap en de oosterschelde 21 zei s een gevaar vormen voor de bases va: de dammen. Een dergelijke ont- wi <eling achtte ir. Svasek minder snel mogelijk als er bij de afsluiting een kom va voldoende omvang overblijft om in ieder geval een deel van de voordelta te ku nnen handhaven. Hij bepleitte in dit opdicht ook de aanleg van ver in zee lopende dammen, die loodrecht op de ku t staan en de onderzeese voordelta voldoende bescherming bieden tegen de sterke zeestromingen. De aanwezig heid van dergelijke aanzienlijke in vesteringen vergende dammen zou de natuurlijke ontwikkeling in het kust- gebied intact kunnen laten en zou - dus Svasek - aan de zuidzijde van de dammen de aanwas van grote stran den met zich brengen. Ir. Svasek ging in zijn betoog ook nader in op de vraag of er voor de deltawerken nog „een weg te rug" is. „Elk uitstel van de afsluiting van de Oosterschelde kan mensenlevens kosten", was zijn opvatting, „leder mo ment kunnen op de meest onverwachte plaatsen dijkvallen optreden. Alle tech nische kennis is niet voldoende om ze van te voren te kunnen berekenen. Er kan ook niet voor worden gewaar schuwd, het gedrag van de individuele geul is ook door technici niet in de hand te houden." Tegen die achtergrond achtte hij ook uitstel van de afsluiting voor nieuwe tracéberekeningen of de compartimentering onverantwoord. De afsluiting van Volkerak en Grevelingen heeft de Oosterschelde - aldus Svasek - het karakter gegeven van een kanaal met twee zijtakken, de te verwachten verdieping van het bodemprofiel ver groot daarbij de kansen op dijkvallen. Hi] handhaafde die opvatting, ook toen tijdens de forumdiscussie werd ge wezen op de mogelijkheid nieuwe tech nieken bij de beheersing van de bodem toe te passen. Naar zijn mening is het wel uitvoerbaar om na de afsluiting één of meer openingen in de dam te maken: een dergelijke opzet zou kunnen waar borgen, dat de zeestroom niet de dijken zou kunnen bereiken. Een van de alternatieve oplossingen voor de Oosterschelde-afsluiting, die in de loop van de lezingencyclus veel aan dacht kreeg, was het project van de stedebouwkundige studiegroep „Zeeuwse Meer?": de bouw van een stormvloedkering in de Oosterschelde- dam. Het gaat om een kunstwerk, dat het mogelijk moet maken het getij en de getijstromen voor een belangrijk deel in een - al dan niet gecompartimen- teerde - Oosterschelde te behouden. De stormvloedkering - een rij doorlaat- caissons met schuiven - moet bij storm en hoog water esloten worden. Men denkt daarbij aan een kering met een lengte van ongeveer drieënhalve kilo meter. In die opzet - zo zeiden leden van de studiegroep - wordt de veilig heid van het land rondom de Ooster schelde eveneens gewaarborgd, maar tegelijk kan het unieke biologische mi lieu van deze zeearm intact blijven en kunnen visserij en oester- en mossel cultuur behouden worden. Bij de plan nen voor een stormvloedkering is de compartimentering van de Ooster schelde inbegrepen: men gaat - zo bleek ook uit de lezingen - uit van dam men van Wemeldinge naar Thoien en van Sint-Philipsland naar de Grevelin- gendam. Zestig procent van de Ooster schelde zou zout kunnen blijven, het oostelijk deel zou verzoeten. Als de com- partimenteringsdam Sint-Philipsland- Grevelingendam tussen 1975 en 1976 aangelegd zou worden, zou voor het oostelijk Oosterscheldegebied eerder dan 1978 een grotere veiligheid ont staan. Daarbij zij aangetekend, dat het de studiegroep meer nog om het idee dan om de praktische uitvoerbaarheid van het stormvloedkeringsplan ging.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 21