WALCHEREN IN BENAUWDHEID 1566-1574
M. P. de Bruin
Godt myn Heer, dy ick vertrauwe
Verlosz my doch, na dynertrauwe
Van allen den vervolghern myn
End van huer handen vry myn syn.
(Psalm 71 4
Kort geleden verscheen in de Rijks-
geschiedkundige Publicatiën het eerste
deel van de gegevens betreffende roe
rend en onroerend bezit in de Neder
landen in de 16e eeuw, bewerkt door
dr. H. A. Enno van Gelder, bekend om
zijn studies over de geestesgeschiede
nis in de 1 6e eeuw. In dit deel komt een
aantal inventarissen voor van roerend
en onroerend bezit van Middelburgers
dat verbeurd verklaard was omdat zij
voor de nieuwe religie hadden gekozen.
Het deel bevat slechts een zevental in
ventarissen maar de lijst van Middel
burgers en inwoners van Arnemuiden
die verbannen en gevlucht zijn uit des
majesteits landen en wier goederen
verbeurd verklaard zijn, is veel langer.
Rijk of arm vindt men op deze lijst terug.
Een van de inventarissen is die van
Jacob Jansz. van der Meersche of
Mersche, koopman te Middelburg. Hij
kwam in februari 1 574, na de inneming
'van de stad door de geuzen, als schepen
in het stadsbestuur. Hij stierf in 1578.
Zijn schoonvader was een bekend geu-
zenleider, Pieter Haack, burgemeester
en baljuw van Middelburg. Met Van der
Meersche hebben wij een van de figu
ren aan wie men de tragiek van het
wonderjaar 1566 kan aflezen. Hij gaf
in zijn pakhuis achter zijn huis, „De
Roode Leeu", in de Lange Delft te Mid
delburg, gelegenheid tot het houden
van preken. In de zomer van 1 566 ver
gaderde daar ongeveer duizend man
-het zegt iets over de omvang van het
pakhuis -, met als voorganger de be
kende prediker Gislain of Gelein de
Hoorne, schrijnwerker van Brugge. Deze
zat op een hoge ton voor het volk dat
merendeels van buiten de stad gekomen
was, uit Vlissingen en Veere en omlig
gende dorpen, voorzien van zinkroeren,
rapieren en ander geweer. Toen het
stadsbestuur poolshoogte kwam
nemen, was de vergadering psalmen
aan het zingen, de psalmen van Jan
Utenhove. (Pas later ging men over op
de berijming van Petrus Datheen.).
Alleen toen De Hoorne het vroeg, stopte
men met zingen. „Mair sy nyet op
houdende van singen, zeyde de voor
noemde predicant: mans ende broeders,
gheeft gehoir!" De prediker heeft gezag
maar er ontstond toch groot rumoer en
geroep van „slaat dood, slaat dood".
Hoewel in gevaar van hunlieder lijf is
het stadsbestuur geen haartje gekrenkt.
Toen later Van der Meersche werd ge
vraagd of hij toestemming had gegeven
dat in zijn pakhuis werd gepreekt, heeft
hij geantwoord dat het tegen zijn wil
was. Franpois de schrijnwerker uit Vlis
singen zou de deur hebben opengedaan.
Deze man had sleutels omdat hij in het
pakhuis balken en timmerhout had lig
gen. Het is tekenend voor de situatie.
Schuift Van der Meersche de schuld op
een ander omdat hij bang is voor eigen
hachje? Hij was geheel en al betrokken
bij de zaak van de reformatie, laat in het
geheim een kind hervormd dopen en
begraven. Zijn ontkenning iets met het
preken in het pakhuis te maken te heb
ben, heeft hem niet mogen baten. Zijn
goederen werden verbeurd verklaard
De koopman was in goede doen, in bezit
van huizen en land. Hoewel hij de
nieuwe leer toegedaan was trof men
onder zijn goederen een crucifix aan,
twee Maria-tafereelkens, een wand
kleed met Onze Lieve Vrouwe. Is Van
der Meersche een man op het keerpunt
die toch nog behoefte heeft aan een
afbeelding van Christus en van de moe
der vol van genade? In een inventaris
van Jan van der Perre, wonende te
Middelburg in het huis „De Keiser"
staande op de zuidzijde van de haven,
komen portretten voor van keizer Karei,
koning Philips, koning Frans van Frank
rijk, naast panelen met voorstellingen
van Farao, Daniel, Simson die de leeuw
breekt. Huygche Joosz., die een schoon
huis in de Noordstraat bewoonde bezat
een schilderij met de Afneming van het
Kruis. Jan de Hiniosa, wiens goederen
ook verbeurd verklaard waren, bezat
taferelen van de drie Koningen, Adam
en Eva en van de Liefde.
Detail uit een afbeelding van een hagepreek. (Hogenberg, Kurtzer Bericht Provinciale Bibliotheek van Zeeland).