de dansende rabbi 17 In de angelsaksische wereld en is niet juist daar het essay tot grote ont wikkeling gekomen? bestaat de nei ging om het wetenschappelijk element als secundair te beschouwen. Lytton Strachey essayist onder de bio grafen ging zelfs zover dat hij „on wetendheid" essentieel vond, „for ignorance is the first requisite of the historian ignorance which simplifies and clarifies, which selects and omits, with a placid perfection unattainable by the highest art." Strachey overdreef met deze krasse ironie, maar in zijn werk toonde hij nauwkeurig aan wat hij bedoelde. Hij deed geen weten schappelijk bronnenonderzoek, maar richtte zich. op reeds gedrukte ge gevens en selecteerde die naar eigen goeddunken. Van een notenapparaat moest hij niets hebben, hij streefde vooral naar bondigheid: „Beknoptheid die het overtollige overal, het belang rijkste nergens uitsluit". Onder zijn handen kreeg de biografie een essay istisch karakter. ,,To quote the words of a Master" schrijft hij aan het slot van de inleiding tot Eminent Victorians via Voltaire terugkerend tot wat sinds Seigneur de Montaigne de moe dertaal is van het „essai", „je n'impose rien, je ne propose rien, j'expose." Ook Engelsen herkennen de dans in het essay, een dans om de meiboom: "he maypole and the column", aldus de titel van een beschouwing over het essay. De auteur Maurice Hewlett, hij leefde van 1861 tot 1923 en was een befaamd columnist in zijn dagen herinnert aan de meiboom uit vroe ger tijden: de jeugd versierde een een voudige boomstam, daarmee dit voor werp herscheppend tot een kleurig ob ject, volgehangen met bloemen, groen en slingers. In onze tijd is deze mei boom verdwenen, maar zegt Hew lett de essayist heeft hem terug gekregen in de kolom, de kolom van krant en tijdschrift: „He must hang his pole not with rhyme but with wise or witty talk." En al schrijvend komt Hew lett in de buurt van Vondel en diens Adam, namelijk bij het bespreken van de laat-achttiende eeuwse Charles Lamb. Deze essayist doet meer dan rond de meiboom dansen, betoogt Hewlett: It is to dance before the Lord." Ove rigens, om misverstanden te voor komen lieden die van de dans een vak maken, wekken soms de illusie dat alles als vanzelf gaat voegt hij er nog aan toe: ,,lt is hard work." Juist: de meiboom is geen lichte last. Dit alles nog eens overdenkend, daar bij het eigen ambacht in de overwe gingen betrekkend, pleit ik in gepas sioneerde redelijkheid voor het essay. Het is namelijk in elk opzicht een zin volle vorm. Zinvol omdat het binnen wisselende grenzen de auteur grote mogelijkheden en vrijheden biedt. Zinvol omdat het fungeert als deel van een intelligente dialoog met de ander en met anderen. Zinvol ook omdat het de auteur dient als om een uitdruk king van K. L. Poll te gebruiken „masker van de redelijkheid". Een mas ker dat soms knelt, soms past, maar altijd beter is dan welke gelaatsbedek king ook: men kan het een leven lang dragen. Bijna een leven lang. Lukacs heeft daarover in het essay „Sehnsucht und Form" een aangrijpende alinea ge schreven, handelend over Socrates en diens dood. Nooit hield deze Athener monologen zegt Lukacs: „Van de ene groep debatterenden ging hij naar de andere en altijd sprak hij of hoorde de debatterenden toe. Zijn hele leven scheen volkomen op te gaan in de dia loog van zijn denken. En toen hij voor de eerste maal in zijn leven verstomde nadat hij de gifbeker had geledigd en zijn voeten reeds begonnen te ver stijven bedekte hij zich met zijn man tel. Niemand heeft het veranderde ge zicht van Sokrates gezien; Sokrates alleen met zichzelf en zonder masker." Ten langen leste keer ik terug tot de man die ik in de aanvang van deze beschouwing aantrof op mijn pad, hoofdschuddend over de ontwikkeling van de essayistiek. Zij heeft voor hem door een te strikte gebondenheid prak tisch alle zin verloren, zo meldde hij in dit tijdschrift en in dit verband sprak hij over vaktaal en onverstaanbaarheid. Ik verschil met hem van mening. De ontwikkeling, door hem gesignaleerd, raakt de essayistiek niet werkelijk. Waar zij deze ontwikkeling op treedt wordt de grens van het essay overschreden en vanaf dat ogenblik mag en kan deze naam niet meer wor den gebruikt. Voor het essay is de twee-eenheid essentieel van wat men misschien wetenschap wil of mag noe men ter ene zijde met ter andere zijde dat boeiende proces van vormgeving, waarin artistieke overwegingen preva leren. In dit samengaan, dit opgaan in het „intellectueel gedicht" heeft de essayist het laatste woord. Hij is niet gebonden aan de strenge methodiek waaraan de wetenschapsman zich be hoort te onderwerpen, maar is gerech tigd om in vrije keus de feiten aan gedragen door wetenschap, kunst, dagelijks leven te gebruiken om op grond daarvan zijn subjectieve conclu sies te trekken. De essayist is de dansende rabbi. Wetenschappelijk gesproken moest de verlamde rabbijn aan zijn plaats ge kluisterd blijven, in het essay evenwel mag hij, ja moet hij opstaan en dansen om de omstanders te vertellen over het bidden van de heilige Baalschem. Zo schrijft men essays. september 1973 Geciteerde literatuur: Martin Buber: Die Legende des Baalschem, Zürich 1955. Die Erzahlungen der Chassidim, Zürich 1949. Menno ter Braak: Man tegen man, Brussel 1931. W. Drop: Logische en niet-logische bewijsvoe ring in Ter Braaks essayistiek, Amsterdam 1970. Georg Lukacs: Die Seele und die Formen, Berlin 1971 (herdruk). Lytton Strachey: Eminent Victorians, London 1918. W. E. Williams: A book of English essays, daarin: Maurice Hewlett, The Maypole and the Column, London 1970.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 17