Mededelingen van het
Koninklijk Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen
Reconstructie van Anancus arvernensis.
Schofthoogte 2 a 3 m.
Naar O. Abel
het evolutieproces voortdurend kleiner
werden; in de bovenkaak «daarentegen
namen de slagtanden voortdurend in
lengte toe. Bij deze mastodon, de laatste
van de ontwikkelingsreeks in Europa,
ontbraken de slagtanden in de onderkaak
geheel
Het dier leefde op de grens van het Plio-
en Pleistoceen en behoorde tot een fauna
van landzoogdieren, waarvan verder nog
bekend zijn; een andere olifant met plooi-
kiezen, Mammuthus meridionalis (Nesti);
een paard, Eqnns cf. robustus Pomel en
een hert. Euctenoceros falconeri Daw-
kins. De beenderen van deze dieren, die
in de Oosterschelde worden opgevist, zijn
meestal zwart of blauwzwart van kleur.
Karakteristiek voor botten van deze
ouderdom is echter het door fossilisatie
verkregen groter soortelijk gewicht en de
grotere hardheid. Wanneer ze met een
metalen voorwerp worden beklopt klinkt
het als steen 2).
De mastodonten waren niet de voor
ouders van de mammoet uit het Laat-
Pleistoceen (Weichselien) en van de
recente olifanten, maar vormden een
aparte zijtak van de stamboom. De
mammoet stamt waarschijnlijk af van de
eerder genoemde soort Mammuthns
meridionalis. Van deze olifant bracht de
Yerseke 94 een fragment van een spaak
been boven water.
De opgeviste fossiele beenderen zijn
eigendom van het Koninklijk Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen.
A. M. DUMON TAK
1. Volgens Abel (1925) waren de nog wel in de onder
kaak aanwezige rudimentaire slagtanden waarschijn
lijk geheel door de lippen bedekt. Hoewel bij de
opgeviste kaak de omgeving van de symphyse licht
is beschadigd, is geen spoor van rudimentaire
slagtanden te zien,
2. De beenderen van de „zwarte bottenfauna" zijn
volgens F. F. F. E. van Rummelen (Toelichting
bij de Geologische kaart van Nederland 1 50.000,
blad Schouwen-Duiveland, Rijks Geologische Dienst,
Haarlem, 1970) hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit
de Formatie van Merksem. Als dit zo is, moeten
deze „zwarte botten" echter uit de Formatie van
Merksem zijn geremanieerd en in een jongere af
zetting, waarschijnlijk van het Tiglien, zijn terecht
gekomen. De Formatie van Merksem bevindt zich
namelijk bij Zierikzee op ca. 95 m -NAP, terwijl
de grootste diepte van de Oosterschelde ca. 50 m
-NAP bedraagt.