planning in het overheidsbestuur
3
zaak. Er wordt wel onderscheiden de
lange-termijn-planning (8 a 10 jaar), de
middellange-termijn-planning (4 a 5
jaar) en de nog kortere korte-termijn-
planning die nauwelijks meer planning
te noemen is. Op het gemeentelijk vlak
pleegt de meeste nadruk op de middel
lange-termijn-planning te liggen.
Voorzover bovenbedoelde theorie niet
de betrekkelijkheid, maar de onmoge
lijkheid of zelfs onwenselijkheid van
planning beoogt te propageren menen
wij dat zij niet opgaat. Voor wat be
treft de onmogelijkheid niet, omdat die
naar onze smaak nog niet bewezen is,
immers niet bewezen kan zijn doordat
planning, veel tijd vergend, die tijd een
voudig nog niet gehad heeft (op welke
partij rust overigens de bewijslast?).
Voor wat de onwenselijkheidbetreft
gaat de theorie naar onze mening niet
op, omdat in onze tijd besturen zonder
planning steeds meer zal neerkomen
op de bewegingen van een stuurloos
schip op hoge golven, onderworpen
aan onbekende stromingen. Dat accen
tueert natuurlijk de noodzaak van wend
baarheid en aanpassing.
Een ander bezwaar, dat men met enige
goede wil nog wel principieel kan noe
men is dat door planning niet zo vrese
lijk veel zou overblijven van bijvoor
beeld de lokale autonomie. Dit hangt
wellicht samen met het feit dat planning
door de ene gemeente op den duur ook
planning door haar buurgemeenten of
de hele regio veronderstelt en ook
planning door provincie en/of gewest.
Wij komen daarop hieronder terug, om
dat zich hier een van de grootste com
plicaties aftekent. In één opzicht lijkt
het argument echter weinig steek
houdend. Om het wat zwart-wit te zeg
gen: tegen inlevering van de schijn
vrijheid om een vaak door de omstan
digheden opgedrongen beslissing
..vrijelijk" te nemen (al is men zich van
die onvrijheid even vaak niet bewust)
krijgt de bestuurder een wezenlijker
vrijheid terug, namelijk om een keuze
te doen op een moment waarop hij nog
een echte keuze heeft.
Bi andere bezwaren of wellicht beter:
weerstanden, van minder principiële
aard, zullen wij niet te lang stilstaan,
hoe aanzienlijk zij vaak ook kunnen zijn.
Zo is er de tot stand te brengen ver
andering in instelling van bestuurder
en ambtenaar die, (nog?) meer dan tot
dusver, het geheel van het bestuurlijk
terrein zal moeten kunnen zien. Dit
zicht of inzicht, zal enerzijds verge
makkelijkt en anderzijds bemoeilijkt
kunnen worden door de omstandigheid
dat een planningsafdeling of -functio
naris zich op een nogal ingrijpende ma
nier gaat bezig houden met zaken die
tot nu toe, zij het al in verminderende
mate, het exclusief terrein van die be
stuurder of van die ambtenaar waren.
Ook organisatorisch zal niet alles bij
het oude kunnen blijven. Het klassieke,
sterk verticaal geïnspireerde, organi
satiebeginsel moge al enigszins aan slij
tage onderhevig zijn, nieuwe organisa
torische uitgangspunten zullen moeten
worden gekozen, met vooral horizon
tale lijnen. Zo zullen werkgroepen en
projectgroepen, bestaande uit leden,
afkomstig uit verschillende discipli
nes", meer en meer bij het beleid ten
aanzien van bepaalde onderdelen of
projecten ingeschakeld moeten worden,
waar nodig door de verticale structu
ren heen (zogenaamd project-manage
ment).
En verder: planning kost geld. Op den
duur (als het tenminste goed is) per sal
do natuurlijk niet, want de baten moe
ten de lasten eens, en liefst zo gauw
mogelijk, gaan overtreffen. Maar na
tuurlijk vergt de instelling van een plan
ningsafdeling of de benoeming van een
planningsfunctionaris een aanzienlijke
uitgave. Een zekere zelfstandigheid
moet die afdeling of die functionaris wel
hebben. Onderbrenging bij bijvoorbeeld
de afdeling financiën lijkt om verschil
lende redenen minder gewenst, ook al
omdat een afdeling financiën na eni
ge aarzeling durven wij dat toch wel
neer te schrijven de tegenstelling
tussen de rendabele, harde sector en
de onrendabele, zachte sector per
definitie door overwegingen van
financiële aard zal trachten te „ver
zoenen".
Het vorenstaande impliceert wel dat
een gemeente bij voorkeur een zekere
omvang moet hebben, wil zij met succes
tot planning kunnen overgaan. Zo zullen
kleine gemeenten bijvoorbeeld ook het
benodigde onderzoekmateriaal moei
lijk kunnen verzamelen. In Zeeland lig
gen zeer waarschijnlijk de meeste ge
meenten onder de grens 5). Natuurlijk
hoeft dat die gemeenten er niet van te
weerhouden om op bepaalde onder
delen, bijvoorbeeld kapitaalswerken,
aan meerjaren-planning te gaan doen,
en met de voorbereiding daarvan, om
dat men moeilijk een aparte plannings
functionaris kan bekostigen, in de eer
ste plaats de afdeling financiën te be
lasten 6). Het gemeenschappelijk rege
len van integrale planning door een
aantal kleinere gemeenten lijkt ons om
verschillende redenen niet doenlijk.
Hieronder zullen wij bij de rol van het
gewest of de provincie daarop echter
nog terug komen. Overigens is niet uit
te sluiten dat bepaalde grotere
gemeenten die aan planning doen, voor
wat betreft de voorbereidingsfase wèl
met elkaar samenwerken. Automatise
ring van de informatieverwerking zou
daarvan een goed voorbeeld kunnen
zijn 7).
Het ligt voor de hand dat het op gang
brengen van planning een langdurig
en zelfs moeizaam proces kan zijn.
Meestal zal men wel vanuit bepaalde
deelterreinen beginnen en trachten van
daaruit tot een integrale, alles omvat
tende planning te komen. Met dit proces
zullen jaren gemoeid zijn. Of het moge
lijk is een volstrekt bevredigend systeem
van planning op te bouwen dat alle ter
reinen van een bepaalde overheids-
huishouding omvat is, gezien de hier
boven gesignaleerde moeilijkheden,
niet zeker. Planning op bepaalde be
langrijke deelterreinen van bestuur kan
echter een niet te onderschatten bijdra
ge tot een beter bestuursbeleid vor
men.
Zijn er ook andere voordelen aan plan
ning verbonden dan de al genoemde?
Planning zou ook een middel kunnen
zijn om bijvoorbeeld de gemeenteraden
meer werkelijke zeggenschap te geven.
Bekend en zeker niet ongegrond is de
klacht dat de raden tegenover de b. en
w.'s met hun betere informatie en de
hun ten dienste staande ambtenaren
lang niet altijd wezenlijk tegenspel bij
het besturingsproces kunnen geven,
ook al omdat alternatieven bij de voor
gelegde te nemen beslissingen veelal
ontbreken. Daardoor wordt de rol van
de raad, ondanks de mooie woorden van
artikel 152 van de Grondwet (,,Aan
het hoofd der gemeente staat een
raadmeer controlerend dan