planning in het overheidsbestuur
4
daadwerkelijk besturend. Suggesties
zijn gedaan om daarin verbetering te
brengen e). Het hanteren van planning
lijkt in deze suggesties zeker te passen.
Een andere zaak is dat planning
maar dan vooral van de zijde van lo
kale bestuurders wel wordt gezien
als een middel om mits op zijn minst
regionaal toegepast verdeel-en-
heersneigingen van de centrale over
heid te kunnen weerstaan en een beter
tegenspel te kunnen leveren. Daarmee
raken wij dan op het terrein van de
onderlinge verwevenheid dat wij hier
boven al even hebben aangeduid.
Gewestelijke planning
De drie-kringenleer. namelijk dat ge
meente, provincie en rijk elk hun on
veranderlijke, van elkaar gescheiden
huishoudingen hebben, is goeddeels
verlaten en algemeen is de erkenning
van het feit dat deze instellingen van
openbaar bestuur in wezen deel heb
ben aan één geheel van bestuurstaken,
met onderling verschuivende grenzen.
Een onafhankelijk opereren van de ver
schillende bestuurslagen afzonderlijk is
een illusie geworden. Behalve in verti
cale zin geldt dit ook in horizontale zin:
vaak heeft wat de ene gemeente doet
invloed op wat de buurgemeente doet
of wil doen. Gevolg van dit alles is een
nieuwe bezinning op de organisa
tiestructuur van het openbaar bestuur,
een lange en moeilijk begaanbare weg,
die niet het onderwerp van deze be
schouwing is. Een ander gevolg is dat
planning door een overheidsinstantie
evenmin onafhankelijk kan worden be
dreven. Integendeel, zij moet rekening
houden met planning van andere instan
ties. Zo zal de gemeentelijke planning
worden beïnvloed door de planning op
rijks- of provinciaal niveau en ook door
die van de buurgemeente, en zeker van
de eventuele centrumgemeente. Men zal
de verschillende „planningen" dus op
elkaar moeten afstemmen. Hier liggen
grote problemen, die door de nog jeug
dige leeftijd van de planningsweten
schap (als men al van wetenschap mag
spreken) nog lang niet aan een oplos
sing toe zijn. Het is niet ondenkbaar
dat een algemene planningswet, zoals
die wel wordt bepleit, daarbij een on
ontbeerlijk hulpmiddel zal zijn. Een van
de niet geringe opgaven zal zijn, te ver
mijden dat het gehele systeem zo star
wordt dat niet alleen de flexibiliteit ver
dwijnt maar ook de lagere organen
niet veel meer hebben te doen dan het
dictaat van bovenaf in ontvangst te
nemen.
Zonder oplossingen te pretenderen
zouden wij in twee richtingen nog wat
verder willen graven: gewestelijke en
provinciale planning, daarbij uitgaande
van de Zeeuwse situatie.
Zoals bekend zal zijn staat het nog maar
te bezien of er gewesten in Zeeland zul
len komen. Wij hebben al eens eerder
de wenselijkheid daarvan, zolang ten
minste wordt vastgehouden aan het
voortbestaan van de provinciebetwij
feld V-
Bestuurlijk Zeeland liep ook niet over
van enthousiasme, en hetzelfde kan ver
moedelijk wel gezegd worden althans
voor wat gebieden als Zeeland betreft
van de huidige minister van binnen
landse zaken. Vooral vanuit Friesland
en Drenthe worden overeenkomstige
geluiden gehoord, blijkens de statenbe-
handelingen in het kader van de voor
bereiding van de zogenaamde bestuur
lijke structuurschets. Laten wij dus
voorshands niet teveel op gewestvorm-
ming rekenen. Toch is het interessant,
het ontwerp-wet op de gewesten er nog
eens op na te lezen, en wel in het bij
zonder de artikelen 12 en 14.
Artikel 12, lid 1 van het ontwerp be
paalt:
„De gewestraad stelt een programma
vast. waarin de hoofdlijnen van de door
hem noodzakelijk geachte ontwikkeling
in het gebied van het gewest worden
aangegeven"
Uit de memorie van toelichting blijkt
dat het programma moet omvatten „alle
voor de ontwikkeling relevante aspec
ten van overheidszorg", en dat is dus
nogal wat! In dat verband worden ge
noemd „onderwerpen als volkshuis
vesting, werkgelegenheid en bedrijfs
vestiging, verkeer en openbaar ver
voer, recreatie, milieuhygiëne, sociale
zorg, welzijnsbevordering, maar ook
en niet in de laatste plaats de ruim
telijke ordening."
Het is niet onwaarschijnlijk dat de hier
boven aangeduide planningstechnieken
aangewend zullen moeten worden om
deze veelomvattende programmering
tot stand te brengen.
Artikel 14, lid 1 van het ontwerp com
pleteert de wettelijke basis voor deze
planning-van-bovenaf en bepaalt:
„De gewestraad is bevoegd aan de be
sturen van de aan de regeling deelne
mende gemeenten, met inachtneming
mede van de financiële mogelijkheden
van die gemeenten, richtlijnen te geven
met betrekking tot de behartiging van
bij of krachtens de regeling daartoe
aangewezen belangen en aanwijzingen
te geven ter verwezenlijking van richt
lijnen."
Blijkens lid 2 wordt daarbij rekening
gehouden met het eerder bedoelde pro
gramma.
De Vereniging van Nederlandse Ge
meenten heeft haar standpunt naar aan
leiding van het wetsontwerp wat omge
bogen 10). Aanvankelijk leek men ge
neigd de gemeenten ten behoeve van
de gewesten langzaam te laten dood
bloeden, in een iets later stadium werd
de gemeenten meer leven toebedacht
en de gewesten vooral een rol toe
bedeeld als planningseenheden. Inder
daad liggen in de voorgestelde bepa
lingen grote kansen voor een planma
tig opgezet bestuur op gewestelijk ni
veau. Het kan daarbij gaan om zuiver
gewestelijke activiteiten, dat wil zeggen
zaken die niet alleen voor planning maar
ook voor uitvoering door het gewest
zelf in aanmerking komen. Het kan ook
gaan om activiteiten die weliswaar op
gewestelijk niveau worden gepland,
maar waarvan de uitvoering toch in de
eerste plaats aan de betrokken gemeen
ten kan worden overgelaten (de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten
heeft in haar advies vooral voor die fi
guur gepleit.). In het laatste geval doet
zich wel typisch de situatie voor dat
planning van gewest en gemeenten goed
op elkaar moeten zijn afgestemd; het ge
noemde artikel 14 kan de basis daar
voor leggen.
Hoe dit zij, voorzover van echte plan
ning sprake is zal hetgeen hierboven
is gezegd over planningsprocedures
en methodieken ook voor de geweste
lijke planning gelden.
Provinciale planning
Maar wat nu, wanneer wat dus geens
zins verrassend zou zijn gewestvor
ming voorshands niet tot stand komt?