vijfentwintig jaar stichting zeeland 2C van praktisch, niet van principieel belang. De Stichting Zeeland is trouwens het enige provinciaal opbouworgaan waar in organisatorisch een aantal raden is opgenomen. Wij vinden dit een belang rijk voordeel, omdat daardoor de be langenbehartiging op de diverse ter reinen in een zo nauw mogelijke samen werking kan plaatsvinden. Mondigheid Een belangrijk hulpmiddel om de ont plooiingsmogelijkheden van de mensen gestalte te geven is het respekteren van hun mondigheid en hun recht om invloed te kunnen uitoefenen op de manier waarop hun eigen leefomge ving wordt ingericht. In de werkwijze van het opbouworgaan zijn daarvoor enkele instrumenten als het ware inge bouwd. Ik wil daar in het kort op in gaan. Een belangrijk hulpmiddel is het sociaal onderzoek. Door sociaal onderzoek kunnen motieven, behoef ten, aspiraties, verlangens, verwach tingen, eisen en opvattingen van de mensen worden gepeild. Een recent voorbeeld is het in samen werking met de PPD en het ETI uit gevoerde migrantenonderzoek op Noord-Beveland, waardoor een aantal belangrijke lakunes in het leefklimaat aldaar kon worden opgespoord. Een tweede belangrijk hulpmiddel is de door ons instituut toegepaste techniek van de sociale planning, dat wil zeggen: planning met inschakeling van zoveel mogelijk belanghebbenden. Bij deze methode kan men zeggen dat de pro- jekten door de belanghebbenden zelf worden „opgebouwd", of het nu om een dorpshuis gaat, om een regionale welzijnsstichting of om een provin ciaal overlegorgaan voor gehandicap tenzorg, allemaal voorbeelden uit de praktijk. De beste mogelijkheden voor de mensen om zelf mede vorm te geven aan hun sociale omgeving doen zich na tuurlijk voor in de wijk, in het dorp of in de kleine stad. Hierbij speelt ook in Zeeland de samenlevingsopbouw in de vorm van plaatselijke en regionale welzijnsstichtingen een belangrijke rol. De Stichting Zeeland beschikt over een konsulent voor samenlevingsopbouw, die veel aandacht besteedt aan de ad visering en de begeleiding van de be staande welzijnsstichtingen. Bovendien wordt uitvoerige hulp verleend bij de voorbereiding van nieuwe instellingen, waarvan er enkele in voorbereiding zijn. Tenslotte komt het laten meedenken van de mensen zeer duidelijk ook tot uitdrukking in het werk van onze vier raden. Niet alleen wordt het werk van de raden ondersteund door het sociaal onderzoek en de sociale planning, maar ook maken de raden bij hun sti mulerende taak gebruik van werkgroe pen en sekties, die in principe voor iedere belangstellende openstaan. Inspraak De zojuist genoemde „ingebouwde" funkties van de Stichting Zeeland kunnen gezien worden als vormen van inspraak. Maar veel meer op de voor grond treedt de steeds sterker wor dende roep om inspraak buiten de direkte invloedssfeer van ons instituut. Ik denk hierbij in het bijzonder aan het terrein van de ruimtelijke ordening. Ik wil hier een paar woorden aan wijden, al was het maar om eventuele misverstanden uit de weg te ruimen. Veel mensen zijn allergisch geworden voor het woord inspraak. Inspraak heeft vaak tot teleurstellingen geleid omdat bestuurders en insprekers nog niet op elkaar waren ingespeeld. Om dat te voorkomen zal een zekere mate van institutionalisering moeten plaats vinden, waarbij beide partijen zich aan duidelijke spelregels zullen moeten houden. Wanneer het provinciaal bestuur bij voorbeeld niet onverdeeld gelukkig is met de gang van zaken bij het streek plan Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen, hoeft dat niet te betekenen dat de inspraak via een streekkommissie niet deugt. We moeten dan met elkaar zoeken naar mogelijkheden van verbetering. Het uit gangspunt moet zijn, dat elke burger serieus wordt genomen. Dikwijls zal het al voldoende zijn wanneer hij goed wordt geïnformeerd. Wanneer de burger wil meedenken en dat is nog niet hetzelfde als mee beslissen dan zal hij daartoe de kans moeten krijgen. Wie niet wil in spreken, hoeft niet. Inspraak mag ook geen dwingelandij worden in die zin dat de belanghebbende burger altijd zijn zin zal moeten krijgen, ook Ver burg heeft daar al op gewezen. Bi bestuurlijke beslissingen moeten aller lei faktoren tegen elkaar worden af gewogen. De mening van de direkt be trokken burger is er daar één van Maar deze mening zal, naast andere belangen, een volwaardige rol moeten spelen. Dat betekent ook, dat de zo genaamde „hogere" belangen niet al tijd en overal zullen moeten prevaleren boven de „lagere". Aan het feit da er regelmatig aktiegroepen en derge lijke opstaan die de aandacht vragen voor de belangen van de lokale o regionale bevolking kan niet zonde meer voorbij worden gegaan. Soms za het mogelijk zijn om met betrekkelijk geringe kosten tegemoet te komen aan de belangen van een kleine minder heid, zonder dat daardoor de hogere belangen worden gefrustreerd. Een recent en interessant voorbeeld op het kleinste mikro-niveau is hierbi het buswachthuisje dat door eer groepje bejaarden in Geersdijk op Noord-Beveland als „koude sociëteit' werd gebruikt. Het wachthuisje moes verdwijnen en de bejaarden kwamen letterlijk in de kou te staan. De ge meente heeft het probleem op een voor ieder bevredigende manier kunnen op lossen. Het is in het bestek van deze inleiding natuurlijk onmogelijk om ons volledig wensenpakket voor de toekomst op tafel te leggen, hoe interessant da misschien ook zou zijn. Ik wil u daar voor graag verwijzen naar de door ons geleverde bouwstenen voor de sociaal-kulturele ontwikkelingsschets van de provincie. U vindt daar een paar honderd pagina's boeiende lektuur, waarvan de kwaliteit evenredig is aan de kwantiteit. Voor mensen met weinig tijd is door ons overigens een be knopte samenvatting gemaakt. De koördinatie in de sociaal-kulturele sektor is nog niet helemaal wat ze zijn moet, maar er worden duidelijk vorde ringen gemaakt. Een gemeenschappe lijk beleidsuitgangspunt is een eerste vereiste, ook in samenhang met de andere beleidsterreinen als de plano logie en de ekonomie. De voorgenomen centrale beleids planning op provinciaal niveau wordt

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 20