GOD LOFF AVANCE,
GOD BETERT VERLIES M. P. de Bruin
Zo nu en dan krijgt men het idee dat
het omverhalen van heilige huisjes en
het wijzigen van opvattingen de voor
naamste taak is van de historici. Het
begint dan in de stellingen bij een
proefschrift een altijd moeizaam
karwei om die bij elkaar te krijgen
die vaak getuigenis afleggen van
de kritische instelling van de promo
vendus. Soms bestaat de instelling al
leen in het nog eens onderstrepen van
wat anderen naar voren hebben ge
bracht.
Aan de Katholieke Universiteit te Nij
megen promoveerde tot doctor in de
letteren J. P. van de Voort op het
proefschrift: ,,De Westindische plan
tages van 1720 tot 1795. Financiën en
handel". Een historisch-ekonomisch
onderwerp dat ons gerede aanleiding
geeft iets over Zeeland en de slaven
handel te zeggen. Maar eerst iets over
stelling IV: „De opvatting dat het ha
ringkaken geen uitvinding is, maar de
verbetering van een Schonense con
serveringstechniek en dat deze ver
beterde conserveringstechniek voor
het eerst omstreeks 1395 door Vlaamse
vissers is toegepast, is het meest aan
nemelijk." De Belgische historicus
Degrijse heeft een flink deel van zijn
leven gewijd aan het bestrijden van de
opvatting dat het Willem Beukel(s)
zou zijn geweest die het kaken zou
hebben uitgevonden èn dat dit schok
kende gebeuren te Biervliet zou heb
ben plaatsgehad. Nee, het gaat om een
verbetering van de techniek even
zo goed belangrijk en er zijn twee
Willem Beukels, één uit Biervliet en één
uit het nabijgelegen Hugevliet. Waar
blijven we nu met de gedenkramen en
herinneringen in steen?
Terug naar het proefschrift. Na de
inleiding en een hoofdstuk over de
struktuur en omvang van de West
indische handel komt een hoofdstuk
over de Middelburgsche Commercie
Compagnie verdeeld over vijf paragra
fen: archief, oprichting, uittredingen,
handel in Westindië en geveilde re-
touren. Deze compagnie was sedert
1720 waarschijnlijk de grootste rederij
in Zeeland en sedert circa 1750 de
grootste slavenrederij in de Republiek.
De vloot, die tot 1780 uit acht tot tien
zeeschepen bestond, speelde in Zeeuw
se handelskringen een belangrijke rol.
Het is het goed bewaarde archief,
aanwezig in het Rijksarchief in Zee
land, dat ons een inzicht verschaft in
de faits et gestes van deze Compagnie.
Hoewel al onderwerp van een disser
tatie in 1933 1), is het vooral de rijks
archivaris in Zeeland, dr. W. S. Unger,
geweest die op het belang van het
archief voor de ekonomische geschie
denis van Zeeland, ja van geheel
Nederland, heeft gewezen. In 1951 ver
scheen van zijn hand de inventaris,
in 1956 een beknopt overzicht van de
geschiedenis van de Nederlandse
slavenhandel in het algemeen, in 1961
de geschiedenis van de slavenhandel
van de Middelburgsche Commercie
Compagnie 2).
De inventarisatie van het archief en
de daarop gebouwde studies waren
een kolfje naar Ungers hand. Om meer
dan een reden. Te Leiden en door
niemand minder dan Pirenne te Gent
was hem duidelijk geworden dat op
het terrein van het ekonomisch-histo-
risch onderzoek voor de Nederlandse
geschiedenis nog ontzettend veel braak
lag. Talrijke bronnen moesten nog
ontsloten worden. Wij hoeven in dit
verband maar te wijzen op het ont
sluiten van de Middelburgse archieven
door Unger zelf en hoeveel materiaal
hiervan is gepubliceerd in de Rijks-
geschiedkundige Publicatiën en in de
Archieven van het Koninklijk Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen. Het
was de aard van Unger tegenover
elke gevestigde mening en tegenover
theorieën die lange tijd opgeld deden
zeer kritisch te staan. Een jaar en
dag verbreide mening was dat de
Zeeuwen aan de slavenhandel ont
zaglijke fortuinen hadden verdiend.
Unger heeft een overzicht van de winst
en verliesrekening der slavenreizen
van de Commercie Compagnie ge
maakt over de jaren 1732/1734-
dat van de 101 reizen, waarover ge
gevens aanwezig zijn, 59 winst hebben
opgeleverd, ,„een resultaat, in ieder
geval vernietigend voor de opvattingen
over de enorme voordelen, die het
slavenbedrijf zouden hebben geken
merkt". Een uitzondering was de reis
van ,,De Vrouw Johanna Cores"
1758/1759 waarop bijna tweemaal de
kosten werden verdiend terwijl de winst
daarvan negentiende beliep. Het onder
zoek van Unger doet geen afbreuk
aan het ekonomisch belang van de
Commercie Compagnie, wel aan de
sage van de enorme winsten. Hij hoopt
hiermee voorgoed te hebben afge
rekend 3) en wie hem heeft gekend,
weet, dat een meesmuilend lachje om
zijn lippen heeft gespeeld toen hij dit
neerschreef. Men moge verder be
denken schrijft hij dan, dat, evenals
er geen slavensteden zijn geweest, er
ook geen slavenhandelaars-zonder
meer waren en de bronnen van hun
onmiskenbare welvaart zeer verschei
den moeten zijn geweest. Hoeveel
Unger aan het licht heeft gebracht,
hij wist maar al te goed dat de ge
schiedenis van de Middelburgse
slavenhandel geenszins was uitgeput.
Hij wist ook dat doorgaand historisch
onderzoek steeds nieuwe feiten aan
het licht brengt en bijschaven be
tekent. Beweerde Unger dat de laatste
slavenreis van de Commercie Compag
nie in 1807 was geweest, in 1971 toonde
Emmer aan dat dit 1802 moest zijn4).
Unger zegt ergens dat Zeeland voor
de slavenhandel was voorbeschikt.
In Suriname, aanvankelijk een Zeeuwse
kolonie, in het aangrenzende Esse-
quebo en Berbice als op de Caribische
eilanden waren tal van plantages van
Zeeuwse eigenaars. Van Middel
burgers: Van Rouberghe, Snoeck,
Tulleken, Spoors en Sprenger, Snouck
Hurgronje, Louyssen, Van de Perre,
Meyners, van Vlissingers: Van Ree,
Van Perre, Van Doorn. Wanneer wij
bedenken dat het streven van de Com
mercie Compagnie gericht was op het
Caribische gebied, dan was de weg
tot slavenhandel hier op grote schaal
langs alle kanten gebaand. Alleen niet
direkt. Het jaar van oprichting, 1720,
was een keerpunt in het ekonomische
bestel van de Republiek. In Middelburg
werd in hetzelfde jaar de Assurantie
Compagnie opgericht, het College van
Kooplieden en twee jaar later de So
ciëteit der Zaagmolens, die haar be
drijf tot 1903 heeft uitgehouden.
Tengevolge van de enorme winsten ten
tijde van de Spaanse Successie-oorlog
1701-1713 in de vrije nering behaald
een eufemisme voor kaap- of com
missievaart-, had men de normale
koophandel verwaarloosd. Het is waar
schijnlijk historisch onjuist van aas
gieren te spreken, maar dit gegeven
is toch wel tekenend: eind 1703 hadden