de betekenis van de dienstensector in de regionale ontwikkeling en voor de ruimtelijke ordening Hoe zwak deze tegenstelling is, blijkt wel uit een nadere analyse. Nemen we bijvoorbeeld een kerkgebouw, een ziekenhuis, een schoolgebouw of een boek, een boom, een vlinder. Niemand zal betwisten dat het hier om mate riële goederen gaat. Toch zullen de meesten uwer hierbij primair denken aan welzijn. Daartegenover zal de bouwsteenindustrie of de grafische industrie, die de direkte toeleveran ciers zijn van de bouwers van kerken en scholen en de uitgevers van boeken, bij de welvaart worden ingedeeld. Zo dra men iets verder gaat denken, vervalt al gauw de tegenstelling tussen welvaart en welzijn. Het is ook eigen lijk een rookgordijn, dat de werkelijk belangrijke vragen verhult. Die luiden onder meer: 1e. welke aard heeft onze produktie, of met andere woorden: hoe is het beste produktenpakket of „pro duct mix" samengesteld; willen we bijvoorbeeld meer boeken dan auto's en is de produktie daar wel op gericht; 2e. welke aard hebben de nevenpro- dukten van de produktie en kon- sumptie, zoals gassen, geluid en afval; en 3e. welke effekten hebben onze pro duktie en konsumptie op de na tuur. De kern van het vraagstuk ligt dus veel meer bij de vraag hoe wij en wie wij laten bepalen wat en hoe er geprodu ceerd en gekonsumeerd zal worden: regelen we dat primair gedecentra liseerd via het ongebreidelde vrije marktmechanisme, of via de centrale overheid of via een bepaalde tussen vorm van een gekonditioneerd markt mechanisme met daarnaast direkte overheidsregulering. Meestal gaat het ook niet om de vraag of we diensten öf industrie zullen be vorderen: de vraag is in hoeverre wij onze vraag naar goederen en diensten kunnen organiseren met zo weinig mogelijk nadelen van de industriële produktie en onze konsumptie. We dienen te beseffen dat de produk tie van materiële en immateriële goederen is afgestemd op onze kon- sumptieverlangens. Zolang wij in een auto rijden, mogen wij geen bezwaar hebben dat er auto's worden gepro duceerd, wèl dat er slechte auto's, die teveel gassen verspreiden, gemaakt worden, en we kunnen ook tegen het misbruik dat is onnodig gebruik van auto's in grote steden zijn. We mogen er ook voor zorgen dat dit on nodig gebruik wordt tegengegaan door het in grote steden maatschap pelijk vaak betere openbare vervoer of de fiets te bevorderen. Maar ook dat gaat via materiële produkten. De konklusie mag worden getrokken dat welzijn vaak niet zo goed zonder materiële goederen kan worden be vorderd. Maar, zo zult u terecht op merken: de diensten van een arts en een dominee zullen toch grotendeels lopen via het direkte kontakt van mens tot mens en dat is toch immaterieel. Dat is juist, maar niet te ontkennen valt dat de arts daartoe zijn huis, zijn auto, zijn zeer dure instrumenten en chemische geneesmiddelen gebruikt en dat de dominee ook een gebouw, een fiets, een auto, een huis en een salaris nodig heeft. De dienstensektor produceert dus ge deeltelijk weliswaar immateriële diensten, maar zal daarvoor vrijwel altijd aan materiële voorwaarden gebonden zijn. Vermindering van de materiële produktie kan dus niet zo maar bereikt worden door de dien stensektor te stimuleren. Dat kan pas indien we onze konsumptie ver minderen. Maar die konsekwentie durft of wil haast niemand konkreti- seren. Vandaar dat de schuld primair bij de produktie wordt gelegd. Voor de duidelijkheid zij hier uitdrukkelijk vermeld dat de produktiezijde door haar winststreven veel negatieve effek ten veroorzaakt, onder andere lucht vervuiling en zo meer. Daartegen moet de overheid natuurlijk met kracht op treden. Maar waar het hier om gaat, is dat wanneer we het grondstoffen- en ruimtegebruik willen terugdringen, dat altijd zal betekenen dat de kon sumptie wordt teruggedrongen, be halve bij een sterk teruglopende bevolkingsomvang. Dit alles neemt niet weg dat plaatselijk of regionaal er wel degelijk belang rijke veranderingen in de levens omstandigheden plaatsvinden door een overschakeling van de industrie naar de diensten. Dit geldt niet alleen de werkgelegenheid, maar ook de be nodigde ruimte, de verkeersbewegin en de milieu-effekten. Daarom is he volkomen begrijpelijk dat men zich o het lokale en regionale vlak afvraac of en in hoeverre de primaire en se kundaire sektor vervangen kunne worden door de tertiaire sektor. D kwaliteit van het leef- en woonmiliei hangt zeker met deze keuze samen Het is echter wèl de vraag öf mei in een bepaalde regio veel keuze heefl zoals bijvoorbeeld in noordoost-Gro ningen en het Sloegebied. Zou met daar werkelijk de werkgelegenhek veilig kunnen stellen door, in plaat; van industrie, bedrijven uit de dien stensektor aan te trekken? Is het nie veeleer zo dat de grote groei van d( dienstensektor gebonden is aan agglo meraties die op basis van industrie zijr ontstaan? Het antwoord op deze vragen is hee belangrijk, omdat daardoor een duide lijker en effektiever regionaal beleic zou kunnen worden gevoerd4). In he hierna volgende zullen we trachten glo baal aan te duiden in hoeverre thans al een antwoord valt te geven. Ws zullen daartoe eerst nagaan wat de a- gemene ontwikkeling is, die we in de tertiaire sektor kunnen waarnemen. De ontwikkeling van de dienstensektor Zoals ik hiervoor in navolging van Fourastié reeds heb betoogd, hangt de ontwikkeling van de dienstensektor samen met de ontwikkeling van de produktiviteit, welke op haar beurt weer in samenhang met de twee fak- toren arbeidsverdeling en technische ontwikkeling dient te worden bezier. Soms wordt ook de inkomensstijging als afzonderlijke faktor beschouwd, maar dat is niet geheel juist omdat deze grotendeels het gevolg mag worden genoemd van de produktiviteitsstijging. De groei van de tertiaire sektor, in- klusief de overheid, kan voor ons land met de volgende cijfers worden aan gegeven 5): Het aandeel in de totale werkgelegen heid steeg van 46% in 1953 tot ruim 52 in 1970. Het belang van de groei van deze sektor blijkt als men ziet dat de groei van de totale werkgelegen heid tussen 1960 en 1970 voor 75%

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 4