je betekenis van de dienstensector in de regionale ontwikkeling en voor de ruimtelijke ordening 5
foor de tertiaire sektor werd veroor-
Laakt.
5ok als we naar de andere ekono-
nische grootheid, de toegevoegde
vaarde, kijken, zien we dat de dien-
itensektor een steeds groter deel
tan de inkomensvorming bepaalt. Dit
runnen we meten aan de hand van het
randeel in het netto binnenlands pro-
jukt (tegen faktorkosten). Dat deel
iteeg van 45,3% in 1953 tot 50,6%
r 1968. Het aandeel van de overheid
steeg van 10,5 tot 14,3 over deze
teriode, dat is dus al 3,8 van de 5,3
runten stijging. Van 1968 tot 1971 steeg
Je overheid verder van 14,3 tot 15,4
Om de betekenis van de dienstensektor
roor de nationale ekonomie verder aan
e duiden, kan nog worden gewezen
tp het feit dat de totale dienstensektor
hans dus meer dan 50 van ons na-
ionaal produkt6) produceert. En voorts
jat de handelsbalans zeer sterk wordt
teïnvloed door de export van diensten,
n 1970 bedroeg het saldo voor alleen
il de vervoersdiensten ruim 5 miljard
julden.
lierbij dienen we evenwel de kant
ekening te maken dat de bijdrage van
je dienstensektor aan het nationaal
rrodukt sterk loongevoelig is. De
tlgemene nationale produktiviteits-
itijging wordt omgezet in hogere lo
ten, ook voor de dienstensektor, waar
je produktiviteitsstijging vaak uiterst
noeilijk of niet meetbaar is.
3oor deze politieke konstellatie kunnen
je loonniveaus en de loonstijgingen
tiet te sterk uiteenlopen. Dat brengt
net zich mee dat, ondanks de gemid-
jeld vaak zeer veel lagere produktivi-
eitsstijging in de dienstensektor dan
n de meeste industrieën, de loon
stijging toch niet achterblijft. De konse-
twentie is natuurlijk dat diensten
sneller in prijs stijgen dan goederen.
J kunt dat zelf nagaan door bijvoor-
teeld de prijs van auto's uit 1950 en
I973 te vergelijken met de prijs van
tiekenhuiszorg in beide jaren. De
aatste steeg aanzienlijk sneller dan de
prijs nog niet eens verdubbelde
tuto. Dat een en ander een inflatoire
iruk heeft, behoeft nauwelijks te ver
lazen. Daar tegenover staat een zeer
tositief aspekt, te weten de invloed op
Je konjunktuur7). De werkgelegenheid
n de dienstensektor neemt bij kon-
unktuurdalingen vrijwel nooit af, ter
wijl die in de sekundaire sektor soms
zelfs vrij snel kan dalen. Eén van de
redenen is natuurlijk dat de overheid
zelf een belangrijk deel van de werk
gelegenheid in de tertiaire sektor
bepaalt, maar voorts ook dat diensten
niet zijn op te slaan, zodat geen voor-
raadvorming kan optreden. Toch blijft
als nadeel dat de produktiviteit lager
is.
Waaraan moeten we het verschil in
produktiviteitsstijging tussen de ter
tiaire en de andere sektoren toe
schrijven?
De grote produktiviteitsstijging in de
industrie en de landbouw ging ge
paard met een steeds grotere inzet van
kapitaalgoederen, waarbij de pro-
duktiefaktor arbeid natuurlijk relatief
in hoeveelheid werd verminderd. De
toenemende kapitaalintensiteit en de
automatisering maakten het mogelijk
steeds meer goederen sneller en vaak
relatief goedkoper te produceren.
De dienstensektor laat deze ontwikke
ling in veel mindere mate zien, behou
dens enkele delen van de vervoers-
sektor en de informatieverwerkende
sektor, met respektievelijk de con
tainer- en de computerrevoluties.
Heeft dit bij de vervoerssektor hier
en daar nog tot een verminderde
vraag naar arbeid geleid, bij de infor
matieverwerking heeft de ontwikkeling
zich vooral voorgedaan in de vorm van
een struktuurwijziging in de vraag
naar arbeid: van pennelikkers naar
ponstypistes en programmeurs. Daar
mee is overigens wel een gedeeltelijke
werkloosheid in de lagere en mid
delste échelons van het kantoorperso
neel gepaard gegaan.
De substitutie van kapitaal voor arbeid
in zowel de primaire sektor als de
sekundaire sektor, met een daarmee
gepaard gaande ontwikkeling van de
werkgelegenheid in de tertiaire sektor,
is een verschijnsel dat in alle tech-
technisch ontwikkelde landen voor
komt.
In tabel 1 op pag. 6 wordt deze ont
wikkeling voor enkele landen aange
geven.
De produktiviteitsverhoging van de in
dustrie moet zoals we stelden
in relatie worden gezien met de toe
nemende kapitaalsintensiteit en de
arbeidsverdeling. Voor wat betreft het
eerste verschijnsel is volgens bereke
ningen van het NEI in de periode
1948-1970 de kapitaalintensiteit voor de
industrie toegenomen met de faktor 3,
de arbeidsproduktiviteit eveneens met
een faktor 3, terwijl dit voor de dien
stensektor respektievelijk 3 en 1,75
was. De dienstensektor blijft derhalve
in arbeidsproduktiviteit sterk achter bij
de industrie.
In het kader van ons onderwerp is
het van groot belang te beseffen dat
dit grenzen stelt aan de mogelijkheden
om de dienstensektor voor de regio
nale ontwikkeling eenzijdig te be
nadrukken.
De relatie tussen industrie
en diensten
In hoeverre is er een relatie tussen
de industriële ontwikkeling en de dien
stensektor? In de planologische litera
tuur vindt men wel de gedachte dat
industrie de stuwende sektor en de
diensten de verzorgende sektor zouden
vormen. Men stelt dan dat het aan
trekken van industrie vanzelf zou lei
den tot de ontwikkeling van de ver
zorgende sektor, die dan ten onrechte
gelijk wordt gesteld aan de diensten.
Als definitie voor stuwend hanteert men
daarbij veelal exporterend.