de betekenis van de dienstensector in de regionale ontwikkeling en voor de ruimtelijke ordening Tabel 1. De ontwikkeling in procenten van de tertiaire werkgelegenheid als aandeel in de totale werkgelegenheid in enkele landen. Landen ca. 1860 ca. 1900 ca. 1930 1960 Nederland 34 36 42 45 België 16 30 35 45 Frankrijk 22 28 31 41 Duitsland onbek 21 30 37 Verenigd Koninkrijk 27 34 47 48 Verenigde Staten 20 31 44 54 Bron: H. Vander Eijken en P. Frantzen (red.), De tertiaire sector. (Brussel) 1970. Opmerking: Hier wordt geattendeerd op het feit dat deze percentages niet geheel overeenstemmen met de enkele pagina's hiervoor genoemde CBS-cijfers. Dit verschil berust op een andere indeling van de bedrijvigheid. Tabel 2. De ontwikkeling in procenten van de verhouding tussen industriële en tertiaire werkgelegenheid in enkele landen. Landen ca. 1860 ca. 1900 ca. 1930 1960 1965 Nederland 0,8 0,9 0,9 0,9 0,6 België 2,4 1,4 1,4 1,0 0,8 Frankrijk 1,2 1,1 1,1 0,9 0,7 Duitsland onbek 1,9 1,4 1,3 1,0 Verenigd Koninkrijk 1,8 1,5 1,0 1,0 0,8 Verenigde Staten 1,0 1,0 0,7 0,7 onbek Bron: Idem; en: B. A. van Hamel, De structuur van de beroepsbevolking, in: E.S.B 10-12-1969. pp. 1212. Opmerking: Het hogere verhoudingscijfer voor Duitsland kan wellicht gedeeltelijk worden toegeschreven aan een sterkere integratie van de diensten binnen industriële ondernemingen. Misschien is het gedeeltelijk te verklaren doordat België en Nederland een rol vervullen met hun internationale dienstverlening. Op zichzelf is deze simpele gedachte wel begrijpelijk. Men kan stellen dat de industrie regionaal gezien veelal exporteert en derhalve geld in de regionale lade brengt, terwijl de dienstensektor zich ontplooit op basis van de door de industrie ge- kreëerde inkomensstijging. De dien stensektor is inderdaad dikwijls niet regionaal exportgericht; de diensten worden derhalve in het alge meen binnen de regio afgezet. Dat is ook begrijpelijk. Vele diensten zijn sterk afstandsgevoelig. Daarvoor zijn meer dere redenen. De eerste is dat af standsoverbrugging in deze sektor meestal door personen moet plaats vinden. Bij personenvervoer zijn veel minder schaalvoordelen te realiseren dan bij goederenvervoer. De tweede, daarmee gerelateerde, reden kan zijn dat bepaalde diensten sterk persoongebonden zijn. Denk maar eens aan een stedebouwkundig adviseur of een beleggingsdeskundige. Gedeeltelijk kunnen de kontakten met deze deskundigen wel telefonisch of schriftelijk gebeuren, maar desalniet temin is persoonlijk kontakt dikwijls een noodzakelijke eis bij de doorslag gevende beslissingen. De derde reden is dat vele diensten niet te bewaren zijn en dus op de plaats van aanbod gekonsumeerd dienen te worden. Denk maar eens aan de Horecabedrijven en aan muziek uitvoeringen of school- en kerkbezoek. We mogen voorts vaststellen dat een groot deel van de dienstensektor ge bonden is aan een bepaalde afzet- drempel, dat wil zeggen: 1. een voldoende hoeveelheid in woners met een voldoende hooc inkomen-, en/of 2. een voldoende aantal andere bedrij ven, bijvoorbeeld industrieën die als afnemers funktioneren. Voor een nadere analyse van deze relatie is het zinvol om nog even onze indeling van de dienstensektor in de volgende vier kategorieën te memo reren: 1. de begeieidingssektor; 2. de detailhandel; 3. de welzijnssektor; en 4. de beheerssektor. De welzijnssektor en de detailhandel zijn, zoals reeds werd gesteld, heel duidelijk gerelateerd aan de aanwezige bevolking, de inkomenshoogte en de inkomensverdeling. Daarbij dient wel een verfijning te worden aangebracht bij de welzijnssektor, omdat deze ge deeltelijk via de overheid wordt be paald aan de hand van normen, die meestal direkt of indirekt verbonden zijn aan de bevolkingsomvang; een mavo wordt slechts bij bijvoorbeeld 20.000 inwoners zo groot dat de over heid de middelen op tafel wil leggen; of: een ziekenhuis dat enigszins niveau heeft, kan pas tot stand komen bij bi - voorbeeld 100.000 of 250.000 inwoners. Hierbij wordt door de overheid wèl de bevolkingsomvang, echter niet de bevolkingsdichtheid en ook niet de inkomenshoogte als norm gehanteerd. Bij de detailhandel telt dit laatste na tuurlijk wel sterk mee. In sommige ge vallen, bijvoorbeeld bij dorpshuizen hanteert de overheid wel andere normen, maar een minimum-omvang blijft altijd gebruikt. De dichtheid is van belang voor de gemiddelde be reikbaarheid, waardoor het aantal voorzieningen per hoofd in bepaalde gevallen niet zo hoog hoeft te zijn. Voor deze beide typen diensten geldt duidelijk dat de werkgelegenheid zal stijgen als er door vestiging van in dustrie nieuwe werknemers en nieuwe inkomensstimulansen komen. Wèl mogen we aannemen dat dit effekt re latief sterker stijgt bij een grotere bevolkingskoncentratie. Dat is te ver klaren door te wijzen op de moge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 6