de landbouw in het landschap 11 tussen de landbouw en het land schappelijke milieu niet kan worden ge sproken. In feite is er zelfs duidelijk sprake van het tegendeel: in dit blok is ook het landschap in hoge mate ge baat bij het voortbestaan van de fruit teelt en dat is alleen mogelijk in de met de ruilverkaveling beoogde nieuwe situatie. Er resten dan nog de afzet mogelijkheden, maar die worden op iets langere termijn weer redelijk gunstig beoordeeld. Een ander gevolg van de huidige wis selwerking tussen landbouw en maat schappij is de ontwikkeling van de ver- edelingslandbouw. Deze berust op de voorziening in de sterk toegenomen vraag naar eieren en vlees, een direct uitvloeisel van onze sterk gestegen wel vaart: Dat is het primaire gegeven, want zonder die markt zou het ver schijnsel er eenvoudig niet zijn. Daarbij komt het voor vele boeren goed te pas. Als leden van onze samenleving willen ook zij hun deel van de welvaart en de nieuwe markt biedt hen de kans om door veredeling in een stuk inko men te voorzien, dat ze ook in Zee land niet altijd meer door bodem productie in staat zijn te verdienen. Dit bracht de veredeling op een deel van onze „normale" landbouwbedrijven en ze blijft er, omdat juist deze meng vorm ook het meest doelmatig bleek te zijn. Daarvoor bestaan verschillende redenen: De voordelen van een toenemende omvang zijn in de regel niet meer belangrijk bij grotere eenheden dan op landbouwbedrijven passen. Bij deze kleinere eenheden is de verzorging beter. - Een gemengde bedrijfsvorm is gunstig voor de risicospreiding, in verband met de nogal grote con junctuurgevoeligheid van de verede ling. Op een gemengd bedrijf beslaan de beste mogelijkheden voor de ar beidsverdeling over de dag. Bij spreiding over kleinere een heden is het risico van ziekten ge ringer. De vervuiling van bodem, water en lucht blijft bij deze vorm van sprei ding beperkt. Met name mestover schotten zullen zich dan niet of nauwelijks behoeven voor te doen. Door deze binding aan „normale" be drijven werd de veredeling in hoge mate standplaatsgebonden. Dat is ook land schappelijk een voordeel. Ik weet, dat velen daar (nog?) anders over denken, maar een vergelijking van onze relatief kleine varkens- en kippenschuren mei mammoetbedrijven, zoals die in bij voorbeeld Oost-Europa algemeen voorkomen, toont dat duidelijk aan. In Zeeland is de veredeling tot nu toe overigens betrekkelijk beperkt van om vang gebleven. En als zodanig is zij ogenschijnlijk voor ons onderwerp wat minder belangrijk. Dat wil helaas niet zeggen, dat in Zeeland een boer, die zich op deze productievorm wil gaan toeleggen, nooit moeilijkheden zou on dervinden: Soms kan hij alleen maar slagen, als hij doorzet, ondanks de te genwerking van een weinig begrip to nende gemeente. Maar toch is er een belangrijk verband tussen de veredelingslandbouw en het Zeeuwse landschap. Indien namelijk de structuur van de landbouw zou achter blijven, dan zal er ook in Zeeland zeker een toenemende druk ontstaan in de richting van de veredeling. Dat die tot nu toe zo beperkt bleef, is in wezen een gevolg van de overwegend voor treffelijke structuur van de bodempro ductie. Duidelijk blijkt hier weer de onverbre kelijke en dikwijls gecompliceerde sa menhang van de vele zaken, die de ontwikkeling van de landbouw en van het landschap bepalen. Alleen de er kenning van die verbanden en een toe nemend inzicht in hun functioneren zui len kunnen leiden tot een duurzaam voortbestaan van een goede landbouw in een schoon landschap. 1) „The Economist", 17 april 1965. 2) ,,19-Nu", november 1972. 3) „Natuur en landschap". 1972/3, blz. 232. 4) E. W. Hofstee: „Milieubederf en milieube- heersing als maatschappelijke verschijnse len". Amsterdam 1972, Blz. 62.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 18