't zelve anders
25
hij tekent zijn geen symbolen van ver
gankelijkheid maar curieuze oud- en
merkwaardigheden. We leren Zeeland
kennen anders dan de fotografie ruim
een eeuw later het aan ons zal tonen,
maar ook dan is de interpretatie van
de man achter het toestel zeer waarde
vol.
Toen wij met een belangstellende over
dit onderwerp spraken, deed hij als
titel voor een artikel aan de hand:
pronken met Pronk. Geen betere titel
als wij letten op de Atlas van Zeeland,
die Tirion in 1760 liet uitkomen „ver
vattende naauwkeurige kaarten van alle
de eilanden, op order van Z.D.H. den
Prince van Oranje, meetkundig opge
nomen door de heeren Hattinga, gedu
rende de jaaren 1744 tot 1752. Bene
vens Grondtekeningen en gezigten der
steden, afbeeldingen der voornaamste
Openbare gebouwen, dorpen, sloten,
heerenhuizen enz. Naar 't leven getekend
door den konstryken C. Pronk". In het
„berigt en inhoud" richt Tirion zich niet
tot de gebruiker van de atlas, niet tot
de kijker, maar tot de „kunstminnende
lezer". Hij vermeldt dat de afbeeldingen
door hem van te voren in de Tegen
woordige Staat van Zeeland, in de
Vaderlandsche Historie en in het Kabi
net der Hedendaagsche Nederlandsche
Gezigten zijn uitgegeven. „Uit curieus
heid en tot genoegen alleen van eenige
uitmuntende Liefhebbers, heb ik van
dezelve alvorens gemaakt eenige weini
ge proefdrukken in folio, om dezelve
naderhand by malkander, als een Atlas
van Zeeland te konnen byeenvoegen".
Zo is de atlas van Zeeland een werk
voor de fijnproevers geworden en het
tekent Tirion als man met zakelijk in
zicht, die weet dat een werk in groot
formaat in passend gewaad, met fraaie
stempels bewerkt, zijn weg wel zal vin
den. Meer voor de gewone man waren
de „Een en Twintig Keurlyke Gezigten
van de Zes Stemmende Steden van
Het renaissance-dorp Borsele op Zuid-Beveland.
Potloodtekening gewassen in Oostindische inkt
door Jan Bulthuis. Het dorp werd aangelegd in de
in 1616 bedijkte polder. Het vierkante dorpsplein,
totaal onbestraat, is gestoffeerd met rijen bomen.
Collectie Zelandia lllustrata II, nr. 1376