nieuwe landschappen 35 door onder andere natuurbouw. Dit zal vooral plaats vinden in de nieuwe landschappen van het af gesloten-estuarium en de voordel ta. Het feit dat hierboven een relatie is gelegd tussen de menselijke ac tiviteiten en het landschapstype waarin deze zich voornamelijk zul len concentreren, houdt echter geenszins in dat de gevolgen van die activiteiten zich uitsluitend zul len beperken tot die landschapsty pen. Ook de andere landschappen zullen zowel in oecologische als in fysiognomische zin meer of minder beïnvloed worden. In ieder geval zal de mens als land schapselement in het Zeeuwse land schap een steeds belangrijker rol gaan spelen en het gevolg is dat zowel op grote als op kleine schaal nieuwe land schappen zullen ontstaan. In hoeverre deze nieuwe landschappen en het Zeeuwse landschap als geheel nog als waardevol zullen kunnen worden aan gemerkt, hangt af van de wijze waarop de menselijke activiteiten worden geïn tegreerd in het landschappelijk gege ven en rekening wordt gehouden met de mogelijkheden die het landschap biedt. De in het huidige landschap ver ankerde actuele en potentiële waarden zullen essentiële uitgangspunten moe ten zijn in de ruimtelijke ordening en planologie. Om nu die mogelijkheden en die actuele en potentiële waarden te leren kennen zal uitgebreid en systematisch land- schapsonderzoek moeten worden uit gevoerd, onderzoek dat in eerste in stantie gericht zal moeten zijn op het begrijpen van het landschapssysteem (Zonneveld 1973). De resultaten van de onderzoeken, die zowel landschapsoecologisch als land- schapsfysiognomisch gericht moeten zijn, moeten toepasbaar gemaakt wor den voor de inrichting en het beheer van de ruimte met name voor wat be treft het behoud, de bouw en de ont wikkeling van landschappen (Werk gemeenschap voor Landschapsoecolo gisch Onderzoek 1972). Met andere woorden de resultaten zullen als een belangrijk gegeven in de planologie naar voren moeten komen. Slechts op deze manier is een harmo nische integratie van de menselijke ac tiviteiten in het natuurlijk gegeven mo gelijk (Rijksplanologische Commissie 1971). Het landschapsonderzoek Wordt, om de mogelijkheden en de ac tuele en potentiële waarden van het landschap te leren kennen, een bepaald gebied aan een landschapsonderzoek onderworpen, dan komen daarbij ach tereenvolgens de volgende aspecten aan de orde: a. de keuze van de schaal; b. de inventarisatie, typering en eva luatie. In het hierna volgende zal wat nader op deze aspecten worden ingegaan, waarbij voornamelijk het landschap in zijn oecologische betekenis zal worden beschouwd. De keuze van de schaal De resultaten van het onderzoek dienen toepasbaar te worden gemaakt voor de inrichting en het beheer van de ruimte. De beslissingen tot inrichting vinden op verschillende niveaus plaats, uit eenlopend van het toekennen van be stemmingen aan grote regio's op nati onaal of „groot-ruimtelijk" niveau en het geven van bestemmingen aan klei nere gebieden op onder andere pro vinciaal en gemeentelijk of „klein- ruimtelijk" niveau tot de daadwerkelij ke uitvoering van inrichtingsplannen van grotere en kleinere gebieden, vaak op „klein-ruimtelijk" niveau. Een en ander geldt evenzo voor het beheer en de te nemen beheersmaat regelen voor grotere of kleinere ge bied. Dit alles betekent dat het landschaps onderzoek op verschillende schalen en integratie-niveaus moet plaatsvinden. Ten aanzien van dit probleem var schaal en integratie-niveau heeft mer in „Het Kromme Rijn Landschap" (1973j de begrippen micro-, meso- en macro niveau ingevoerd. Het microniveau om vat alles wat zich afspeelt binnen ds grootte-orde van de zo homogeer mogelijke landschapseenheden, de oe- cotopen, binnen het in studie genomer gebied. De hiertoe te gebruiken kaartschaal is niet voor ieder landschap gelijk, maai hangt af van de „korrelgrootte" ofwe de afmetingen der oecotopen. In de Kromme Rijn-studie (1973) is hier voor gebruikt een schaal van 1 50.000

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1973 | | pagina 38