„DE MERRIE VAN DE BURGEMEESTER HEEFT GEKACHELD" over een zwarte minorcapiene in 't lief, siene en kees katrol Helma Wo/f-Catz 10 ,AI zou ik weten waar te beginnen dan zou alles wat ik kon verzinnen werkelijker lijken dan het ontginnen van een verlaten wereld van Zeeuwse herinneringen.' I Meeslepend is de vreugde van het schrijven van herinneringen uit een voorbije jeugd, want men wordt weer jong met deze en tegelijkertijd bezit ten zij de weemoed van het vertoeven in een aards paradijs, waaruit wij ver dreven zijn. Walcheren, waar ik het levenslicht zag, doet mij vanzelfsprekend denken aan die unieke „Walcherse verzen" van Hans Warren, en tevens aan die regels van Geerten Gossaert A Is de schuchtere geur van de late seringen/ Zich mengt met den geur van de vroege jasmijn;", die paars en wit om onze welle (waterput) en in onze zijtuin welig tierden. Tenslotte ben ik ook geboren, niet in het midden van mei, maar wel in zo'n hete meimaand, waar in men zeggen kon „als de nachtegaals zingen En de avondglans huwt aan den morgenschen schijn;". Mijn wieg stond in Nieuw- en Sint- Joosland, in het dorp Nieuwland, be schermd door de dijken van deze beide polders. Mijn vader was er huis- en gemeentearts en bovendien arts bij de spoorwegen. Behalve arts was mijn vader ook pianovirtuoos en zanger. Hij kwam uit een musicerende en schilde rende familie. moestuin en de eendenvijver van de rechter buurman weer weiden en dijken met grazende koeien en zware paarden. Het huis had een dubbele lichtbruin geschilderde voordeur boven een blauwgrijze hardstenen stoep. Een voortuin met twee perken sierplanten ter linker- en ter rechterzij en rozen struiken langs het middenvak scheidde het huis van de weg. Het kind stond voor het lange ijzeren hek en verveelde zich en ze geloofde dat ze ergens op wachtte. Er gebeurde echter niets bijzonders dan het voorbij trekken van de huifkarren of van de hengsten met versierde manen en staart.' Mijn herinneringen aan het Zeeuwse land en aan het landschap, aan de omringende boerderijen en boeren heb ik al lang voor de tweede wereld oorlog in een roman verwerkt. Enkele fragmenten neem ik over: ..Ze wisten wel, dat de beesten het liefst door hem gevoerd wilden wor den. Als hij in de stal kwam, staken de paarden hun koppen door de hou ten opening. Hij nam een grote vork en legde een flinke hoop hooi in hun trog, hij krabde de zwarte over zijn bles en de schimmel, die altijd zo stam pen kon, klopte hij op zijn brede, tril lende nek. De schimmel trapte dan van genot met de hoef van zijn linker achterbeen op de vloer van de schuur en de zwarte trok briesend zijn boven lip op. Hij gaf hem gauw een stuk suikerbiet tussen de tanden en ging verder naar de koeien, die op hem wachtten, tot ze gemolken werden. Meestal was Tinus al bezig, maar niet met de rood-bonte, dat was zijn lieve ling, die was zo lastig bij Tinus, dat ze een touw om d'r achterpoten moest hebben. Bij hem niet, ze keek goedig naar hem op, als hij op zijn stoeltje zat. In het varkenskot, dat eerst uit gemest moest worden, wierp hij handen vol schillen en afval. Knorrend renden de varkens met roze wapperende vleesoren door elkaar. Het laatst kwa men de kippen, de kalkoenen, de wag gelende eenden uit de sneeuwomrande vijver achter de moestuin. Allen kwa- Honderden herinneringen bestormen mij dus van dat land van melk en honing van „toen". Een klein gedeelte hier van stelde ik al te boek in mijn auto biografische verzetsroman „De drei ging", in het hoofdstuk „Kinderjaren", dat als volgt begint: ,,Het logge, grote huis 1) van de dokter stond aan de enige straatweg, die het ene dorp met het andere verbond. Als men voor het huis stond, waren links arbeiderswoningen en rechts de akkers en weiden waar de oogst werd binnengehaald en het vee graasde in de zomer. In de winter was het er kaal en verlaten. Tegenover het huis en erachter waren behalve de grote 1. Ons huis stond aan de Postweg op de plaats waar nu Rijksweg 41 is. In 1940 was het nog doktershuis. In de eerste oorlogsdagen werd het tengevolge van een brandbom gro tendeels verwoest. Het gerestaureerde huis werd daarna bewoond door de burgemeester, de Graaf van Randwijck, tot het einde van zijn ambtstermijn. En het is nog altijd ei gendom van de gemeente, zoals het in de tijd van mijn vader ook was. Het doktershuis van Nieuwland.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 10