„de merrie van de burgemeester heeft gekacheld" 12 gaan. Hij brengt je vanzelf naar mijn huis en daar vindt je mijn huishoud ster. Bonjour." Mijn vader moet met de moed der wanhoop op de bok geklommen zijn en de teugels genomen hebben. Men nen bleek niet zijn fort! Hoevele malen hij van die bok is afgegleden met zijn neus op de zware Zeeuwse paarde- bil, wist hij niet meer, vertelde hij grappend. Maar uiteindelijk bereikte hij toch in IJzendijke de plaats van bestemming. Het was omtrent 1894, waarin de boeren hun wonden van zeis of dorsvlegel nog met spinne- webben poogden te genezen. Een mens, ook een onervaren medi cus, weet nooit waar zijn geluk ligt. In IJzendijke namelijk kwam mijn vader ter ore dat het gemeentebestuur van Nieuw- en Sint-Joosland een arts zocht. De burgemeester, een rijke en waar dige boer, was zeer in zijn nopjes met mijn vader. Wonderlijk genoeg niet om zijn medische kennis in de eerste plaats. Het belangrijkste voor de bur gemeester was, dat mijn vader een ander geloof had dan de dorpelingen, die verschilden in opvatting over het hunne. In minder elegante bewoording zou men dat met geschillen betitelen. Vanzelf, zei de burgemeester, zou mijn vader boven de partijen staan, omdat hij niet kon en ook niet hoefde te kiezen. Dientengevolge ben ik in Nieuw- en Sint-Joosland geboren (in de wandeling Nieuwland genoemd). Ik moet direkt daarbij opmerken dat het er in feite niet veel toe doet van wie men de dochter is. Maar wel is het zo dat het te maken heeft met de aard van belevenissen in de kindertijd. Tot mijn vroege Zeeuwse herinneringen be horen dat mijn vader voor mij piano speelde en zong, en dat ,,De harp speler", een plaat van David en Saul, in de spreekkamer hing. Die prent zie ik nog voor me. David in een soort van blauw jak (melkjasjeskleur), tenger, met golvend kastanjebruin haar tot op de schouders, zittend op een bank, met de harp als een enorm instru ment tegen zijn knieën, spelend voor koning Saul, die zwaar en groot op een troon van tijgervel gezeten is. Men zegt ook dat dokterskinderen de stoutste kinderen zijn. Ik geloof dat hun vooral in die kindertijd niet veel wordt toegestaan, omdat hun ouders leven in een gemeenschap, waar zij voortdurend in betrokken worden. Leven voor, en de dood van anderen bepalen en dragen de sfeer in huis. Althans toen was het zo. Er zijn voor beelden van dergelijke kinderen te over. Ik denk aan Gustave Flaubert, die de zoon van een ziekenhuisarts was. Al was hij dan een schrijver, met wie ik mij niet zou durven ver gelijken. Blauw vond ik als heel klein kind reeds een erg aantrekkelijke kleur. Op de een of andere wijze had ik dan ook heel klein, een flesje sublimaat te pak ken gekregen. Mijn moeder, die in de apotheek bezig was, trok de tong uit mijn mond naar voren en waste die met een mondspoeling af. Het probe ren van alles wat gevaarlijk was, is een ondeugd en tegelijk een toevallig geluk geworden in mijn latere leven. Mijn vader had mijn moeder veroverd door zijn pianospel en zang, want hij had een heel mooie stem en speelde de klassieken uit zijn hoofd, waarop hijzelf variaties verzon. Mozart en Haydn waren zijn lievelingskompo- nisten, hoewel hij nog vaak Mendels sohn speelde en toch ook het lieflijke van Beethoven. Mijn moeder was apo thekersassistente in het stadszieken huis in Middelburg en deed bovendien aan sociaal werk. Ze las voor bij de Boddaerttehuizen. De krantjes van die tehuizen, die ik later las, zijn in wereld oorlog II zoekgeraakt. Mijn moeder hield van wat wij nu literatuur noe men. Sprookjes van Andersen bezat ze zelf, Grimm kreeg ik. Een van de zaken namelijk, waar ik rijk mee was bedeeld, waren boeken, al vanaf mijn zevende jaar. Ze kwamen in grote dozen van Van Benthem en Jutting in Middelburg op mijn verjaardag en op Sinterklaas. Dit laatste was door mijn moeder tot een vol feest gemaakt, naar het voorbeeld van het ziekenhuis, waar ze gewerkt had. En ik herinner mij de grappigste details, die erg lande lijk waren overigens. Zoals het cadeau voor mijn inwonende tante, een zwarte minorca(kip), die kalm op tafel werd gezet in een kevie en waarover ze boos werd, omdat ze de kip, haar lieveling, gestoord zouden hebben in de nachtrust. Toen ze in het donker in het kippenhok op zoek ging, bleek de cadeaukip een tweeling ervan te zijn. Mijn tante Clara was bovendien gauw geprikkeld, want ze was gebrek kig door een val in haar kindertijd, ofschoon ze mij voortrok als alle an deren kwaad waren. Natuurlijk speelde de vertrouweling van mijn ouders, Lau Polderman, tuin man en knecht, die ook de drankjes rondbracht, zijn rol. Het enige wat hij daarbij nodig had, was een witte handschoen, waarmee hij, staande op een trapleer, over de deur heen strooi de. Mijn grootmoeder had er niet zo veel idee van als geboren Duitse en borduurde voor de volgende ochtend nachtzakken voor onze hansoppen met „Slaap gerust". Die hing ze over het hekwerkje om de open haard, die alleen aangestoken werd bij feeste lijke gelegenheden en rookte als de hel. We kregen suikeren paardjes en chocolade po's en kakstoeltjes met een baby. Zuinigheidshalve en ter bescher ming van de tanden deden we ermee tot de zomer. Mijn ouders waren vooruitstrevend, en koningsgezind, zoals nu eenmaal in Zeeland gebruikelijk was. Zij hielden niet alleen van muziek maar ook van kunst in het algemeen. Mijn vader kende kunstenaars uit zijn studenten tijd, onder wie Isaac Israëls. Het mooiste van het hele huis vond ik die vrouw van Israëls, een aquarel, die boven mijn kinderbed hing, in het prachtigste bloedrood met een hoge bontmuts. Waarschijnlijk is deze inder tijd verkocht bij de verhuizing naar het Gooi, want verhuizen was heel kostbaar. Ik heb altijd veel aan dat aquarel gedacht. Misschien weet iemand die dit leest waar het geble ven is en wat voor belevenissen dit sindsdien heeft gehad. Misschien is de bewuste aquarel ook in wereldoorlog II of in een onderstromingsramp ge bleven. Wij leefden in een gesloten huishou ding, zoals de officiële term luidt. Er was niet veel anders van buitenshuis afkomstig dan het eigen brood, dat thuis gekneed en naar Nardus, de bakker, gebracht werd om het in zijn oven te laten bakken. Heerlijk brood was het, waarop mijn grootmoeder, vaders moeder, ganzevet deed. Ze woonde bij ons in. Een deftige dame in de zijde van de zijdefabriek van haar ouders en grootouders Michels,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 12