„de merrie van de burgemeester heeft gekacheld" 13 mijn overgrootouders dus. Ze heete Helmina en ik ben naar haar genoemd, al heet ik dan officieel Helma 2). Mijn grootmoeder was getrouwd met mijn grootvader uit Tilburg, die in kopen kwam op de fabriek. Hij loste wiskundevraagstukken op voor zijn genoegen en schoof later de zaken op de schouders van zijn vrouw af. Een van hun zoons (mijn oom) was toen al ontwerper van dessins voor stoffen. Een andere zoon was wild, reed paard en trok de wijde wereld in. Misschien heb ik zelf nog wel verre Polynesische familie, want het enige dat bekend is, is dat hij trouwde in Polynesië en weduwnaar werd. Mijn grootmoeder leed daaronder en zond haar gebeden uit. Ze werd vierentach tig (ik was toen acht), werkte altijd en kookte tot haar laatste dag. Mijn reeds genoemde tante (een zuster van mijn vader) verzorgde samen met de tuinman de moestuin. Afgezien hiervan las ze veel Duits, en Engels, dat ze gestudeerd had. Ze bezat een bijzon dere Shakespeare-uitgave, waarvan ik het goud op snee bewonderde, ook een postzegelverzameling, die een rol speelde, evenals de zijden lapjesdekens uit de zijdefabriek, in mijn roman „On derstroom" (tweede deel cyclus). De broer van mijn grootmoeder, die we Onkel Jacob noemden, bracht name lijk dozen vol prachtige fluweelzijden lapjes mee en een gouden tientje dat mijn vader elk jaar met mij naar de gemeentesecretaris bracht, die de postspaarbank bijhield. Mijn grootmoeder las Hebreeuws uit het oude testament met een prachtige pauweveer als bladwijzer. Mijn vader was vrijmetselaar en dus geloofde hij wel aan een hogere macht, maar slechts een enkele maal per jaar hield hij zich, terwille van mijn grootmoeder, zolang ze nog leefde, aan de ritus, waar ze zo aan hing 3). Mijn moeder was niet gelovig, heel jong was ze van huis. Haar afkomst leek op die van Vestdijk. Mijn over grootvader van moeders zijde was een schriftgeleerde, die zich wijdde aan het spijkerschrift, aan het Hebreeuws en aan oude historie. Het personeel, de twee dienstboden in Nieuwlandse dracht, de werkster, de vrouw van de knecht, in Walcherse dracht, zij allen hielden zich aan de sabbat om mijn grootmoeder, en aan de ritus van het voedsel. Maar mijn moeder hield er niet van en deed er niet aan. En ik at op de stoep var kensstaartjes en in de apotheek var kensworst, en de knecht slachtte de haan ritueel; dat kon hij ook wel. Allen leefden daarin eensgezind, maar naar katechisatie ging ik niet. Dien tengevolge vroeg ik de dominee wie die man op de plaat aan de muur was met lokken, die over de bergen ging in zijn lange hemd. De dominee was hervormd en vertelde me van Jezus. De dienstmeisjes vertelden me van hel en verdoemenis, waarover hij preekte in de kerk en waarheen ze me een keer meenamen. Die hel en verdoemenis vond ik angstaanjagend. Toch wordt een kind wijs door al die verschillende (geloofs)overtui gingen en gebruiken. Tegenover het doktershuis tussen de weilanden stapten de paarden, die met hun hoofd over het hek leunden. De koeien herkauwden er, die je over de kop kon krabben, en de stier die altijd zo dol rende, stond apart. Ik rende zelf overigens ook, want ik dacht dat hij kwaad was over mijn rode mouwschort. Aan die stier had ik het land, hoewel ik bang was. Ik ging dan op het hek van zijn weiland staan en stak mijn tong uit. Op de boerderij aan het einde van de lange dreef aan de overkant had de boer zoveel dieren, zelfs pronkende pauwen met hun waaiervleugels. Geurende meidoorn heggen sloten dit boerendomein af, gescheiden door een dulve van de weg. Achter ons huis was het grasveld met de bleek, waar de was hing, en de waterput (welle), waaruit met een emmer aan een ketting het water naar boven werd gehaald en daarna door filtreerpapier gefilterd in een log ge vaarte met een kraantje. Het water moest voor bijvulling van de drankjes uit de apotheek zuiver zijn. De welle 2. De achternaam Michels is door mij nog gebruikt als pseudoniem voor het kinderboek „Tim de Merel", met de voornaam Erica van de dopheideplant van het Gooi. Het is een toeristisch sprookje, dat later in verdubbelde omvang onder eigen naam opnieuw versche nen is. Er komt een groot stuk over Zeeland in voor, te weten over Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren en Schouwen-Duiveland. vond ik machtig, omgeven door blauw paarse volle seringenbomen in het voorjaar. De apotheek (iedere dorps arts had die toen aan huis) zag uit op hazelnootstruiken. Er kwamen nooit veel hazelnoten aan. Aan de zuid kant van de achtertuin tegen de geel houten schutting groeiden perziken. Die geelhouten schutting sloot ons ter rein af van dat van een laag arbeiders huis. Maar daarachter, en dus voor al uit de ramen van de eerste ver dieping, keek je uit op velden, wei landen en korenvelden, zover het oog reikte, die wisselden van aanblik met de jaargetijden. Onze honden, rashonden, waren de lievelingen van mijn ouders en later van mij. De Sint-Bernhardshond Wanda was mijn dierbare vriend, die altijd op me paste als iedereen druk bezig was, me met zijn poot tegenhield als er gevaar was en op me kwijlde, wat ik afveegde. Ik fluisterde veel in zijn lange zachtharige bruine flaporen. Ik herinner me van mijn vijfde jaar toen ik, met mijn ouders, Wanda op de hon dententoonstelling mocht gaan be zoeken, dat ik me niet meer kon in houden zo blij was ik hem terug te zien. Ik riep „Wandal". Waarop de hele tentoonstelling in rep en roer raakte, want Wanda rende naar me toe met zijn hok aan de ketting achter zich aan. Dat heeft mijn ouders de gouden penning van de eerste prijs gekost, het is slechts een zilveren ge worden. Wanda hield ook van lekker eten, een speciaal dieet, want hij was suiker ziek. Eens hadden we een roomtaart van de banketbakker uit de stad op de theetafel staan ter ere van mijn vaders verjaardag. We waren even alleen in de kamer en opeens zag ik dat Wanda met enkele likken van zijn grote tong die roomtaart bezig was op te likken. Onverwachts kwam mijn moeder binnen en ongerust vroeg 3. Stols, de uitgever van enige van mijn boeken, was ook vrijmetselaar en hij zei me eens, dat de roos het symbool was van het vrij metselaarschap en dat deze daarom zo veel vuldig in mijn romans voorkwam. Er was in Nieuwland echter een rozenkwekerij naast ons, zodat het moeilijk is te traceren of Stols gelijk heeft gehad.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 13