„de merrie van de burgemeester heeft gekacheld"
15
nodig hadden, aangezien hij altijd
schijnt op tijd gekomen te zijn om de
baby ter wereld te helpen.
Maar het gebeurde ook anders. Aan
het andere einde van de dreef tegen
over ons huis woonde een boerin, die
nadat zij in de stal bevallen was
haar huis moest immers zindelijk blij
ven persoonlijk het verloren bloed
opdweilde, zich verschoonde en in de
bedstee op de dokter (mijn vader)
wachtte. Vanzelfsprekend wist ik al heel
jong waar de verlostas met instrumen
ten van mijn vader voor diende, dus
dat bevallingen niet altijd even gemak
kelijk verliepen.
Wij hadden zoveel dieren dat mijn moe
der me vertelde toen het konijn zo
dik werd, dat er kleine konijntjes kwa
men. Ik denk reeds op mijn vierde
jaar. Bovendien werd de merrie met
behulp van de boeren één keer per
jaar voor de hengst geleid of anders
om. Mijn vader noemde dat een leven
als in „La terre" van Zola en daar
had je rekening mee te houden. En
de haan was heer en meester over
de kippen. Verhalen van de naaister
over het kindje dat uit de boerenkool
kwam, vond ik dientengevolge zo on
geloofwaardig, dat ik mijn grootmoeder
vroeg of zij het de naaister wilde ver
tellen, omdat deze blijkbaar niets van
kinderen krijgen wist. Het was een
ongehuwde naaister, die me het vele
jaren later nog eens uit de doeken
deed. Alles was even landelijk. Niet
te vergeten de hengst, die zijn staart
en manen met papieren rozen versierd
ter dekking werd geleid.
Landelijk was ook de zomerse kermis
in Middelburg, waarheen de jonge
boerenarbeiders en hun vrijsters
togen en dit verder vierden met een
vrijpartij aan de dijk. Bij de grote
boeren, die trots waren op hun erf
en op hun stand (standing, zouden we
nu zeggen) kwam de welmenende vrijer
zijn opwachting maken na kerktijd.
Maar zowel de arbeiders als de boeren
die er op uittrokken naar Nieuwlandse
meidjes en boerendochters, ontkenden
nimmer op straffe van de verach
ting van hun dorpsgenoten het dien
tengevolge ontstane vaderschap. Zo
nodig liet de dokter (mijn vader) het
paar trouwen, terwijl de vrouw al in
de kraam lag. De dokter vroeg wie
de vader was van het komende kind.
Op zijn instignatie werd dan de vader
in haastige spoed ter plaatse gehaald,
opdat het huwelijk gesloten kon wor
den door de eveneens met spoed ont
boden gemeenteambtenaar. Volgens
oud gebruik onttrok de aanstaande
vader zich hier nooit aan. Na de be
valling ging hij broederlijk samen met
de arts de boreling op het gemeente
huis aangeven. Meermalen verhin
derde de familie de arts, na hun beider
terugkomst, afscheid te nemen. De
mouwen van zijn overjas vond hij dan
dichtgenaaid ten teken dat hij boeren
jongens (rozijnen op brandewijn) mee
moest drinken om het bruiloftsfeest
op te luisteren. Dat, niettegenstaande
de toestand, waarin de jonge moeder
verkeerde, nog doorging, toen de
dokter allang was geroepen naar een
andere bevalling.
Ook werden er aan het begin van
deze eeuw nog operaties door de arts
aan huis verricht. Een voorbeeld is
in mijn herinnering blijven hangen.
Namelijk de gelukte operatie in onze
spreekkamer, aan de halsspieren van
Wannes, die voordien altijd gedwongen
was zijn hoofd scheef te houden. Nu
nog vaak vraag ik me af hoe zulke
vrij ernstige ingrepen vroeger zo
succesvol verliepen. Ja, zelfs heeft
eens een vrouw in haar schamele
woning een buikoperatie ondergaan,
die mijn vader ondernam tezamen met
de ijlings ontboden chirurg uit Mid
delburg. Ziekenvervoer naar Middel
burg duurde met een boerenwagen
te lang en vooral van de buitenpol
ders was dat dikwijls niet meer moge
lijk. In dat ene geval zette de veld
wachter de straat af. Alle gordijnen
werden afgenomen, opdat er meer licht
en minder stof was. Vervolgens werd
deze (operatie)kamer met kokend
water schoongemaakt. Mijn vader, die
de nazorg van de geopereerde had,
was voldaan. Meermalen heeft hij ver
teld dat de vrouw weer fit is geworden
en een hoge leeftijd heeft bereikt. In
onze hedendaagse ogen lijkt dat een
wonder. Mijn moeder was altijd pa
raat geweest wanneer er thuis in de
nacht gebeld werd. Zij stond op en
stak haar hoofd uit het raam om te
kijken wie er was. Het kwam wel voor
dat ze zo vermoeid was, dat mijn vader
haar na dit moment slapende voor het
geopende venster aantrof, met haar
armen op het raamkozijn.
De boerenarbeiders en de Arnemui-
dense vissers waren arm. Ziekenfonds
en sociale uitkeringen bestonden nog
niet. Elke vrijdag konden allen, die
daaraan behoefte hadden, bij ons
doktershuis warme kippensoep, met
lekkere vermicelli en soms met rijst,
komen halen. Ik weet dat ik het fijn
vond dat er iets goeds en iets liefs
werd gedaan. Mijn grootmoeder kook
te die soep zelf in grote pannen, waar
ik bij mocht zijn. De dienstmeisjes
schepten steeds maar uit deze pan
nen de voor hen omhoog gehouden
kannetjes vol soep. Nog zie ik die witte
kannetjes met rode roosjes van de
arbeiders en vissers. (Of waren die
zo mooi in mijn verbeelding?).
Mijn vader heeft trouwens zijn gehele
leven ieder die niet betalen kon, gratis
geholpen, ondanks het feit dat hij het
zelf bepaald niet altijd financieel ge
makkelijk heeft gehad. Zeker niet des
tijds want zelfs een rijke boer betaal
de voor een bevalling niet veel.
De paarden waren, zoals hierboven
gezegd, voor de bezitter ervan meestal
kostbaarder dan de mensen, ook in
figuurlijke zin. We reden met drie van
deze. De werkpaarden Polly en Zus
waren van de koetsier. Bles, die mijn
vader toebehoorde, was een ex-ren-
paard, geopereerd aan zijn strotte-
hoofd, ademend, snuivend en brie
send, door een buis in zijn keel. Hij
was mijn vriend. Vaak sloeg ik, als
hij zijn lange nek naar mij toe boog,
mijn armen eromheen en dan praatte
ik wat tegen hem. De werkpaarden
Polly en Zus waren erg schichtig wan
neer zij ons naar de stad moesten
brengen, vooral in de buurt van de
spoorbomen. Dan moesten we uitstap
pen met de koetsier, die ze kalmerend
had toegesproken, terwijl hij hen bij
de teugel over de spoorwegovergang
leidde. Aan de overkant was de be
graafplaats wat alles somberder maak
te. De koetsier was een stadse me
neer met een deukhoed en een grote
baard. Hij reed altijd voor mijn vader,
zomers in zijn jachtwagen (tentwagen)
en 's winters in zijn brik of in de
cab, een Engelse tweewielige kleine
brik, die mijn vader toebehoorde. Ik
herinner me dat ik vaak binnenzat met
mijn vader (er konden twee personen
in). Het merkwaardige vond ik dat de
teugels eroverheen gingen en dat de