„de merrie van de burgemeester heeft gekacheld" 1 bij haar uit een ouderwetse uitgave (dundruk) van de sprookjes van An dersen over Klaas Vaak in zijn bootje, en van de Sneeuwkoningin met Kai en Gerda, Grootmoeder nam dan het tafelkleed af en ik liet het zilveren sleetje over de mahonietafel gaan. Vooral als het sneeuwde gaf mij dat de impressie of ik in dat verre land van de sneeuwkoningin woonde. Het zijn van die invallen die ieder kind, waar ook ter wereld, zou kunnen heb ben, maar die door de stilte en de afgelegen ligging van ons dorp werden opgeroepen. Hoewel het zilveren sleetje toch nog anders was dan de werkelijkheid, waarin je plonste met de grotere slee, zo een als je op ouderwetse platen ziet: Knalgroen ge schilderd met een houten kap, van bin nen twee bankjes tegenover elkaar, die rood geverfd waren, terwijl met gele letters onze achternaam op de kap stond. Een hobby van de schilder of van mijn moeder, denk ik, want iedereen wist wie deze slee bezat. Verder had ik een prikslee met prik kers van rond gedraaid hout, waar mee je je afzette, zodat je de dijk afvloog. Mijn enige bezwaar was dat deze prikslee veel te mooi was en niet gemaakt van sigarenkistjes als de boerenjongens hadden. De arreslee was natuurlijk iets anders, betoverend als je erin weggleed, terwijl het paard met de bellen en de pluimen zijn adem blies in de winterlucht. Die pluimen waren groen en rood. Er was een kleine arreslee, waarin mijn vader de praktijk in ging als de sneeuw hoog lag, en een grote, waarin met meer mensen gereden werd. De tochten met de klinkende bellen, de oneindigheid van het rijden over de witte velden met de koetsier, die druppels als zilver aan zijn baard had hangen, hoor en zie ik weer als ik de arresleevaart van Wolfgang Amadeus Mozart draai (K.605 no. 3). Ik bezit een Franse gram mofoonplaat hiervan. Natuurlijk zijn arresleetochten niet specifiek Zeeuws, zoals de kermis in Middelburg was. Ja, die kermis. De jongens en meisjes gingen uit en vrij den en trouwden als er een kind op komst was. Dat kon gemakkelijk, dacht ik, als je ze zomers aan de dijk zag liggen. De meisjes droegen namelijk vanaf hun kindertijd open onder broeken. Dat bleef zo als ze naar school gingen en de gewoonte was dat ze voor het oog van de meester hurkten (ze droegen toch lange rok ken) en hun plas deden. Wanneer de schoolbel luidde, klapte het hoofd van de school in zijn handen en de meisjes hurkten voor de haag van de dominee, die aan de overkant van de school woonde. De jongens plasten schuin er tegenover tegen de muur om de hoek van de school bij de snoepwinkel van Jantje Verschiere. Ik vond dat ik met de langgerokte boerenmeisjes best mee kon doen en liet mijn broekje zakken, zodat ik in mijn blote billen zat, tot mijn vader een keer net op dat moment op zijn doktersbezoeken langskwam en mij apart nam. De boe ren die langsreden op hun paard of met paard en wagen letten er niet op. Het was nu eenmaal 's lands wijs 's lands eer. Ze keken dan ook amper om en riepen „awortje" (vort) als de paarden talmden, of „arom en uuto" (andersom, dus linksom, en uithalen naar rechts, dus rechtsom). Ik hield van paarden en ik had me geoefend met de tong te klakken of een bepaald kirrend geluid tussen de tanden te maken, dat de goede menners ken merkte. De mannen lachten erom. En als ik mee mocht, luisterden de paar den ernaar. Zoiets gaf me een zekere trots of iets moeilijks gelukt was. Graag droeg ik 's winters buiten klom pen met stro erin en binnen muil tjes als de boerinnen. Toch meende ik dat er een betere manier was om warme voeten te krijgen. Ik zette mijn schoenen op de petroleumkachel, waarop vaak het eten werd warm gehouden. Maar de zolen gingen krul len van de hitte en stinken. Onderzoe ken was me blijkbaar een behoefte. Dit leverde me overigens wel vele draaien om de oren op. Zo niet van onze Jannetje, die alles van me velen kon vanaf de wieg en die niet begreep waarom ik in een emmer met water ging zitten. (Ik was een jaar of drie, toen ik dat deed.) „De waterspiegel breekt" riep ik ontsteld, omdat ik dit woord verbond met glas, terwijl ze me zo ongeveer in tweeën gevouwen uit de meer viste. (wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 19