de paeren
15
één dag kwam de grêêlmaeker niet
klaar en dan ging hij weer terug naar
Tholen, waar hij op Markt 1 in een
huis van 1661 resideerde met twee
zusters. Brave mensen, zei iedereen
toen; dat zou men nu nog mogen zeg
gen.
Sommige paarden waren machtige
karakters ten goede of ten kwade.
Wie voois fokte en de naamgeving van
zijn eerste boerenjaar begon met de
eerste letter van het alfabet kon met
Anna of Annie beginnen en het in 26
jaar tot Zwaantje brengen. Doch vaak
werd de letter X overgeslagen en dan
kon je je zilveren jubileum niet vol krij
gen. Als je in een moeilijk derde jaar
met de C vijf merrieveulens kreeg,
was het al een heel groot gezoek van
Carta, via Ciska, Cora en Cato tot
Cyra. De namen waren net zo min
als bij de mensen een waarborg voor
de inborst. En zo bergt de naam
Bertha geen goede herinneringen. Het
betrof een veelbelovende stamboek
merrie, die al op veulenkeuringen me
dailles verwierf, maar het bleek een
kreng met een kwaadaardig karakter,
in de wei al niet vertrouwd bij de
andere tweejarigen, moeilijk bij het
beleren. Eenmaal beleerd gevaarlijk
door haar slaan (en hoeveel boeren,
zoons en knechts benevens kinderen
zijn niet door een paard doodge
slagen). Het is Bertha en dat was niet
haar schuld overigens slecht vergaan
in het leven. Ze werd in de oorlog
gevorderd. Ze kwam nota bene terug,
maar onherkenbaar, als een geraam
te. Naast de kam van het scherp uit
stekende borstbeen kon men aan beide
zijden zijn vuisten in de pitten" kwijt.
Bertha was in de stad kennelijk zo mis
handeld en mishouden, dat alles wat
mens was haar als vijand gold. Voor
de ploeg stapte ze over de stringe en
als de knecht de stringe dan van de
zwienge probeerde los te krijgen,
sloeg ze om haar vijand te doden. Er
bleef maar één oplossing: het slacht
huis.
's Avonds om 8 uur werd er opge
voerd. Dan ging vader of oom of kwam
de eerste knecht en in het voorjaar
moest er dan speciaal gelet worden
op de voolpaeren, die in een vek in
de schuur los hun tijd afwachtten. Ze
hadden daar meer ruimte voor het
veulenwerpen dan in de nauwe stalle
tjes, waar een dikke merrie soms in
haar ongeweld kon komen te liggen,
machteloos op de zijde uitgestrekt en
niet in staat om nog overeind te ko
men. Vergeefs slaande en terzijde
klauwende en maaiende met de benen
en soms de planken van het schot tim
merende of losse stenen uit een muur.
Dan werd de baas wakker van het
bonken in de nacht en moest het paard
losgemaakt worden van de krib en ge
holpen of overgetrokken. Onbegrijpe
lijk misschien voor wie paarden in de
wei heeft zien rollen over de rug, dan
was er van logheid bij de zware Bel
gen ineens niets meer te bespeuren.
Waeke was een bezoeking op zichzelf,
maar het moest gebeuren, want de ge
boorte van een veulen pleegt niet
vanzelf te gaan en een gezond veulen
dat 's morgens onverwacht bij de moe
der op prille stelten werd aangetrof
fen was, zij het welkome, uitzondering.
Vaker nog vond men het dan gestikt
in de óóle, de taaie vliezen van de na
geboorte. Daarom afwisselend waeke,
één in de voornacht, één in de na
nacht, met in de keete melk op het
petroliestel én beschuut. Als de merrie
gomde, opgedroogd gomvocht op de
tepelopeningen vertoonde, werd het
oppassen en helemaal als ze kegel
maakte, als er melk uit de tepels drup
pelde. Dan kwam het veulen vaak bin
nen enkele uren en bleef je in het vek
maar op een schoof stro in een hoek
kou lijden of liep je ieder kwartier.
Was het veulen er eenmaal dan ver
scheen 's morgens zo vroeg mogelijk,
de veearts voor een spuitje tegen de
veulenziekte, de gevreesde belager
van de jonge dieren, die in bepaalde
bloedgroepen onvermijdelijk toesloeg.
Steendijk was één van de eersten die
bloed van de moeder bij zo'n zielto
gend diertje inspoot. De kleine jongen,
zelf jonge boer geworden zijnde, her
innert zich als de dag van gisteren
dat hij een half emaille bakje met bloed
uit de hals van moeder Emma hielp
tappen en dat veearts Steendijk na de
inspuiting zeide,,Als het morgenoch
tend staat komt hij er door." Het kwam
er door, werd zes weken oud, dartelde
zo dol in de wei, dat het waarschijn
lijk bezweet kou vatte en was ander
halve dag later toch dood. In dit geval
kwam de ziekte helemaal te paard! Met
een variant op het oude spreekwoord:
,,Jong te paard, oud te voet", kan men
vandaag zeggen:
,,Jong te paard, oud per trekker".
Men kan daarom wat de kleine jongen
van vroeger thans geschreven heeft
als romantisch jeugdsentiment afdoen.
Maar hij meent toch dat men de sfeer,
die het Zeeuwse platteland voor de
tweede wereldoorlog kenmerkte niet
kan ontkennen. Evenmin ontkennen het
feit dat een Hermine, een Madam, een
Max, een Frits, een Jans persoonlijk
heden waren, die nog voortleven bij
ieder die ze geboren hielp worden,
ze grootbracht en dagelijks met ze
werkte en omging. Er is geen paarden-
hemel, maar anders zouden vele ploe
gers van weleer die hun oude getrou
wen toewensen.