DODE VOGELS
Hans Warren
16
DE KOEKOEK
De koekoek is de oudste herinnering.
Vreemd, dat er een tijd was,
nauwelijks een halve eeuw geleden,
toen een jongetje met een grote strooien zonnehoed
nog eerbiedig benaderd werd door een oude dijkwerker
die in zijn vuisten een dikke grijze donzen vogel hield.
„Hier jongeheer, voor in uw mandje"
„Dank je, Job". En de jongeheer, een jaar of vier,
wandelde met het mandje langs de dijk
naar een sneeuwwit huis aan het eind van de zonnige wereld,
enkel madelieven, zuring en ereprijs. De jonge koekoek
ging natuurlijk dood, en het verdriet was groot,
maar de warmte is gebleven, en het kind, en de oude Job,
telkens als het scherpe snerpen weerklinkt
van een hongerige jonge koekoek, ergens in het riet.
DE STEENUIL
Kort na de dood van de koekoek
raakte een steenuil verdwaald in de kippenren.
Een angstaanjagende vogel
met naaldscherpe klauwen
en starre ogen van barnsteen
die pardoes op je af kwam vliegen.
De oude Job zette hem in een vogelkooi
en voerde hem mussen en muizen,
maar het jongetje bleef schuw voor de uil,
het hok begon te stinken, en op een morgen
hing het dier dood, ondersteboven aan éen poot,
de nagels zo vreemd verstrengeld en verstijfd
dat Job de poot afsnijden moest.
De uil gaf zijn geheim niet prijs.