DODE VOGELS Hans Warren 16 DE KOEKOEK De koekoek is de oudste herinnering. Vreemd, dat er een tijd was, nauwelijks een halve eeuw geleden, toen een jongetje met een grote strooien zonnehoed nog eerbiedig benaderd werd door een oude dijkwerker die in zijn vuisten een dikke grijze donzen vogel hield. „Hier jongeheer, voor in uw mandje" „Dank je, Job". En de jongeheer, een jaar of vier, wandelde met het mandje langs de dijk naar een sneeuwwit huis aan het eind van de zonnige wereld, enkel madelieven, zuring en ereprijs. De jonge koekoek ging natuurlijk dood, en het verdriet was groot, maar de warmte is gebleven, en het kind, en de oude Job, telkens als het scherpe snerpen weerklinkt van een hongerige jonge koekoek, ergens in het riet. DE STEENUIL Kort na de dood van de koekoek raakte een steenuil verdwaald in de kippenren. Een angstaanjagende vogel met naaldscherpe klauwen en starre ogen van barnsteen die pardoes op je af kwam vliegen. De oude Job zette hem in een vogelkooi en voerde hem mussen en muizen, maar het jongetje bleef schuw voor de uil, het hok begon te stinken, en op een morgen hing het dier dood, ondersteboven aan éen poot, de nagels zo vreemd verstrengeld en verstijfd dat Job de poot afsnijden moest. De uil gaf zijn geheim niet prijs.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 16