dode vogels
18
DE KIP
De kippen gaf ik allemaal namen,
meest naar de kamvorm: Slapkam, de Slons,
de Schone Tulp. Dan was er Stoppie, het bolstaartje,
en het liefste was Pauwtje, een zwarte minorca
met een weerschijn van goud en groen en paars.
Pauwtje was mijn teddybeer, voor Pauwtje
was ik lief en wreed, in Pauwtjes warme veren
huilde ik, en met Pauwtje groeide ik op.
Pauwtje mocht genadebrood eten.
Ze legde nog toen ze dertien was, toen werd ze ziek,
er vielen gaten in haar huid waaronder maden schoven.
Mijn vader maakte haar af. Hij was onhandig
en maden spatten tegen mijn gezicht.
DE NOORDSE STORMVOGEL
De Noordse Stormvogel was al dood
toen ik hem vond, na een storm
als een vreemde, dikke, sneeuwige meeuw
neergestort in het staketsel van ons hoogste dak.
Hij rook naar avonturen, een geur van de zee:
bitter, opwindend, ik wist toen nog niets
van de geuren van de liefde, maar de stormvogel
ruikt naar de liefde van de oceanen
een wrange, mannelijke lucht, verlokkend, alles laatje
als in verdwazing achter in dat wilde spoor.
Een cyclus gedichten uit de bundel „Omgang met vogels" die binnen
kort bij de uitgeverij De Erven Thomas Rap te Amsterdam verschijnt,
met tekeningen van 'Henk Slijper.