MEESTER MESU EN 'N EMMER BOEREJONGERS Zeeuwse herinneringen (2) Hei ma Wo/f-Catz 21 Bij ons thuis was het parool: Zonder pak voor de broek word je niet groot. Ofschoon ik toch waarlijk groot en fors was tot mijn twaalfde jaar. Misschien was ik dat van het voedsel, dat middel eeuws lijkt vergeleken bij wat nu als gezond geldt: ribstukken, rosbief, tar webrood, kip, ganzen, ganzevet, water wild, vis en garnalen. De laatste liet mijn moeder mij, evenals varkensworst, in de apotheek op een vetvrij papier tje eten. Varkensstaartjes en zwoertjes, die de buren mij gaven, at ik op de stoep. Ik wilde mijn grootmoeder geen verdriet doen en enig transigeren was dus nodig. Mijn grootmoeder had haar eigen specialiteiten, ze leerde me tuin bonen eten met boter, meloen die inge maakt werd met gember en allerlei soort van ritueel gebak als Hamans- oren en verschillende matzespijzen op haar eigen Paasfeest. Het voedsel was zo overvloedig als je nu nog leest in zestiende-eeuwse kookboeken. Zelf haalde ik, gelijk de boerenjongens, suikerbieten uit de grond en at ervan, of winterpeen, of ik kauwde op blade ren van de zuring uit eigen tuin in een ander seizoen. Afwisseling was er ook in spel en sport. Met onze Pol oefende mijn vader met de windbuks bij het kotje (schuurtje) wie de meeste flesjes kon kapot schie ten. Nuttig eveneens zo'n windbuks te gen de rotten (ratten) die er waren, want een dorsvlegel om ze op de kop te slaan, zoals gebruikelijk was, beza ten we niet. Het summum van sport vond ik het schieten met pijl en boog. De pijl, met een door Pol geslepen punt van wilgehout, kon ik afzetten tegen mijn borst en afschieten met een boog van dito hout, die met een touw door Pol gespannen werd. Toen ik wat ouder was, heb ik daar ook nog veel plezier van en mee gehad. (Op andere wijze heb ik later het schieten met pijl en boog ingevoegd in mijn recente histori sche roman „De vrijheid is een nachte gaal in zilvergrijs"Ook de klakkespuut maakte hij van hout dat hij uitholde, en waarin hij daarna natte proppen papier deed. Je drukte de klakkespuut dan zo tegen je borst, dat het andere houtje de holte vulde en de propjes er met een knal uitschoten. Ook de schooljongens deden dat zo. Leuker nog waren de fluitjes van wilgehout, die Pol sneed. Met een erwt erin maak ten die een trillend en snerpend ge luid, als je er op blies. Een flinke tak was dan mijn wandelstok, eveneens voor mij gesneden door de bast ge deeltelijk te verwijderen. Witgepelde stukjes wisselden af met groene, onge pelde. Dat was nog eens spelen. Lau had een trekharmonica die met een leren band om zijn schouders hing. Ik vond dat machtig. Hij speelde vaak: ,,lk zag drie ruitertjes komenéén van de drie was naar mijn zin, één van de drie was naar mijn zin". De dienst meisjes zongen dat dan op zaterdag bij het zilverpoetsen. Vanzelfsprekend zongen ze ook ,,in een blauwgeruite kiel, draaide hij aan het grote wiel" over Michiel Adriaanszoon de Ruyter. ,,Of: ,,Een karretje op de zandweg reed, de maan scheen helder de weg was breed", en: ,,Zle de leliën op het veld, zie hoe schóón zij bloeien", met een uithaal. Lest best volgde dan: ,,Op de blanke top der duinen Aan zee was het heerlijk, al kreeg ik rode knieën van de kwallen in het zee water. Ik mocht alleen flesjes melk van onze Nieuwlandse koeien mee en koude thee met hun melk. Een dokterskind uit die tijd bleef je. Vooral in Vlissin- gen was het fijn. Soms was ik er als het stormde in de vroege of late zomer en de golven over de boulevard sloe gen. In Vlissingen waren ook andere dokterskinderen, jongens, met wie je plezierig zanddijken en bergen kon scheppen. Eens ging ik mee naar Dom burg waar een collega-arts met zijn gezin woonde. Zeeuwen helpen elkaar overal als de Friezen. (,,De taele is gans het volk", schreef Gezelle.) Ik heb dit ondervonden in het verzet door de hulp die ik kreeg van een zoon uit bovengenoemd gezin. De Manteling in Domburg en het kasteel „Westhove" heb ik evenals het groot se slot „Ter Hooge", op de weg van Koudekerke naar Middelburg, toen ei gendom van de graaf van Lynden, (waar onze Lau Polderman later in de tuinen ging werken) als klein kind al bewonderd. Het stadhuis in Middelburg met de graven en gravinnen van Zee land wezen mijn ouders mij evengoed als de Abdij en de Lange Jan. Het Mid delburgse stadsbeeld met de markt en een winkel met luifel heeft mij geïnspi reerd voor mijn historische roman „Rozerood", hoewel die in Antwerpen gesitueerd is. De titel Rozerood" is de naam van een rederijkerskamer als variatie op andere bloemennamen van rederijkerskamers, die in werkelijk heid bestaan hebben. Overigens was niet meer in de wei te dromen bij het vlechten van de kran sen van madeliefjes, geen boter bij boer Kodde halen, geen dieren de hele dag om je heen, maar naar school gaan, een schrikbeeld dat me opeens voor ogen stond. Voor mij bleek het een kwelling dat naar school gaan, want niemand had me er op voorbereid. Heel onverwacht, omdat evenmin iemand tijd had, bracht de neef van mijn vader die weer bij ons logeerde, me naar school. Hij leverde me af bij de hoofd- meester Van Houten, die uit Zeeuwsch- Vlaanderen afkomstig was en me het volgende jaar al Franse les gaf, waar ik niets van terecht bracht, en bij mees ter Brakman, wiens vrouw nog de kap droeg. Maar ik kwam in de klas bij juffrouw Van den Broeke uit Middel burg, die, toen ze stokoud was, nog allerlei over mij wist te vertellen, om dat ik wel voorlezen en niet handwer ken kon en ik haar voor schooltijd hal verwege Middelburg tegemoet huppel de. Doordat ik erg veel op school naar de blauwe lucht en de bloesemende appelbomen keek of de gedragingen van een vlieg bestudeerde, waarbij het gezang uit de andere klassen me be geleidde, kreeg ik zoveel strafregels voor niet opletten en bovendien voor mijn gebrek aan schoonschrijven naar voorbeelden, en niet te vergeten om de inktkladden, dat ik mijn strafwerk met een dubbel stel griffels op een lei schreef. Snel heb ik zo wel leren schrij ven en mijn leraresdiploma stenografie (snelheid gelijk aan die van een kamer stenograaf) heb ik in de twintiger jaren dan ook gemakkelijk kunnen halen. Schoonschrijven, zoals de blonde Mietje Govers met de sproetjes, die naast me zat en dat prachtig kon, daar ben ik nooit een held in geworden. Han diger was ik in het overhalen van de meester om de strafregels te bekorten door me slechts te laten schrijven „Ik ben stout" in plaats van „Ik ben stout geweest". En de appelbloesem heeft in alle tuinen van mijn leven een rol ge speeld, vooral weer hier in Bussum, waar een heel oude sterappelboom staat. Als ik wachtte tot de lessen uit waren keek ik ook te veel in mijn blikken sponzendoos naar de paars ge spikkelde grote boon, die lag te ont-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 21