meester mesu en 'n emmer boerejongers
25
blik. Ik heb dit uitgebreid en nauwge
zet in de roman ,,De dreiging" be
schreven.
Om terug te keren tot mijn artistieke
talenten, die mijn ouders voor mij in
petto hadden: Mijn tekenen reikte niet
verder dan het kleuren van Daan Hoek-
sema's platen van op het ijs rijdende
jongens met bouffantes en ijsmutsen.
Een doos met kleurkrijtjes, die ik be
toverend vond, was een zeldzaam ca
deau, voor mij gelijk in bijzonderheid
aan een driewieler-fietsje, dat Toosje
van de Middelburgse chirurg bezat.
Toen mijn moeder dan ook in den Haag/
Scheveningen logeerde om uit te rusten
van het vele werk, koos ik een doos
kleurkrijt tot troost. Tot mijn verras
sing kreeg ik er „Het slot op den Hoef"
van Kievit bij, dat ik uren las op de
divan in mijn vaders kamer, tot laat
in de middag van de stilste zondag van
dat jaar. Samen met mijn vader mocht
ik mijn moeder in Den Haag gaan halen.
Het was er heel anders dan bij ons.
De nicht van mijn vader, groot en
zwaar van gestalte, de vrouw van ge
noemde oom Isidore, was zowel van
grootvaders als van grootmoeders zij
de familie. Er stond een winkeltje voor
mij klaar met rood-en-wit gestreepte
zakjes, waarin ik krenten en rozijnen
verpakte, om in het kantoor mee te
spelen. De keuken in het souterrain
van het grote herenhuis was voor mij
iets ongekends. Deze bleek in mijn ge
heugen geprent te zijn, toen ik de keu
ken met de dienstboden in „De droom
gestalte" beschreef, getransponeerd
naar Engeland, waar ik dergelijke ou
derwetse souterrain-keukens ook zag.
Mijn vader en oom Isidore moesten op
me passen en beraamden een oplos
sing. Ze namen me mee naar de bios
coop, iets bijzonders in die jaren. Ik
verveelde me nog toen er een dans
paar op het toneel verscheen die naar
elkaar kirden als twee duiven, bij
het zien waarvan ze mij beduidden
achterstevoren te gaan zitten en niet
om te kijken. Hoewel ik dat laatste toch
stiekem deed over mijn schouder. Ze
bevalen bovendien me na afloop niet
thuis te vertellen hoe zij zich geamu
seerd hadden. Er was niemand op dat
moment, zelfs geen Pol of Jannetje in de
keuken om te vertellen hoe saai het
was.
Bij mijn terugkomst wachtte Bles, met
brik en koetsier, aan de trein. Hij hin
nikte over het hek bij het station, zo
dra hij me zag. Mijn heimwee die ik
op reis had gehad, speelde me parten.
En ik werd zo blij en overmoedig, dat
ik op een conducteursfluitje floot, dat
mij meegegeven was. De trein zette zich
inderdaad in beweging. De stationschef
redde nog juist de situatie en kon de
trein weer laten stoppen. Er zwaaide
wat van mijn vaders kant. Maar „den
Bles" was het waard. Naar Assen gin
gen we ook, dat was gedeeltelijk ple
zierig. Mijn moeder had er achternich
ten, Drents zuinig en spaarzaam. Ze
hadden een winkel, waarin ze bijna al
les verkochten, een ouderwetse vorm
van de hedendaagse supermarkt, zou
men kunnen zeggen. En er woonde
vlakbij een tante van mijn moeder, die
in haar jeugd gouvernante was ge
weest. Je kon het zo gek niet bedenken
of ik mocht het er. Zelfs de mooie
schorten die ze me gaven, met wagen
smeer besmeuren, die ze daarna in de
petroleum schoonweekte, waardoor ik
een uur in de wind stonk, tot wanhoop
van mijn moeder. Ik mocht ook op de
paarden zitten, die ze hadden om de
boer op te gaan. Ik rook trouwens toch
al niet fris meer. Want als ze met hun
huifkar met twee paarden ter ere van
mij de hunnebedden gingen bezoeken,
namen ze een heel diner aan schar
retjes mee, die boven mijn hoofd ben
gelden onder het dakzeil en die ik, on
danks hun lucht, met de handen uit-
eentrok en oppeuzelde. Terwijl mijn
moeder leed onder dit vorm- en vork-
loze tijdperk. Beeldende herinneringen
hieraan zijn verwerkt in „De droom
gestalte" in de hoofdstukken over Mary
Ann en haar jeugd. Het Drentse op
potten bij deze achternichten ging zo
ver dat ze als armen leefden, maar
welgesteld waren. Helpen en krediet
geven deden ze ook en met de, in tegen
stelling tot henzelf, gereformeerde bu
ren waren ze mede hierdoor heel be
vriend, want ik zong er stichtelijke lie
deren mee bij het huisorgel. Van een
van de oudere jongens uit dit gezin,
die later naar Amerika emigreerde als
zendeling, hing er bij de achternichten
een portret samen met een van hun
huifkar met de paarden, bestuurd door
hun broer.
(wordt vervolgd)