van conflict naar compromis?
7
stelde oplossing betekent toch een
fundamentele wijziging op het ge
bied van de ruimtelijke ordening in
dit deel van de Delta. Grondige be
schouwingen over de planologische
hoofdstructuur en de consequenties
voor het beleid dienaangaande (re
creatie, verkeer, industrie) zullen nu
alsnog plaats moeten vinden. Voor
een eventueel Streekplan Oost-Zee
land is dat van groot belang. Ook
op boven-regionaal niveau rijzen er
vragen. Is de dammenweg inderdaad
alleen van belang voor de recreatie?
Is er enige noodzaak voor een ver
dubbeling van de Zeelandbrug, of is
dat in strijd met de visie dat de
centrale as door de delta niet te
zwaar ontwikkeld mag worden?
Soortgelijke problemen spelen er in
het oosten van Zeeland. De door de
Rijksplanologische Commissie in
1971 beschreven hoefijzerstructuur
had als westelijke grens van de
stedelijke zone de Schelde-Rijn ver
binding. Tast de aanleg van de Ke-
tendam en Oesterdam, met de daar
op liggende wegen, tezamen met het
aansluitende wegenstelsel deze filo
sofie wel of niet aan? Maakt het in
dat opzicht verschil of er in plaats
van de Keetendam b.v. de Phi li ps-
dam gekozen zou worden? De vraag
kan ook gesteld worden of er t.a.v.
de vaste oeververbinding over de
Westerschelde iets verandert. Een
Wemeldingedam zou, althans uit ver
keerskundig oogpunt bezien, voor de
verbinding tussen Perkpolder en
Kruiningen gunstiger zijn. Vrijwel al
deze vragen komen op het zelfde
neer: wat zijn de gevolgen voor het
'centrale open Deltagebied'? Het feit
dat de Commissie aan dit punt wei
nig aandacht heeft besteed zou doen
vermoeden dat ze van mening is dat
de gevolgen niet groot zijn.
Biologie
Over de visserij en het natuurlijk
milieu geeft het rapport een uitste
kend beeld. De oester- en mossel
teelt worden uitgebreid behandeld,
vooral ook op het vlak van de
(economische) waarde, nu en even
tueel in de toekomst. Wel blijft de
vraag open of een scheepvaartsluis
in de primaire dam van nut zou zijn
voor de visserij, maar ook voor de
recreatievaart.
Eerder al werd gewezen op de waar
de in biologisch opzicht van het
gebied tussen Tholen en St. Philips-
land, en de voordelen die een Phi-
lipsdam in dat opzicht zou geven.
Voor met name de op de slikken
fouragerende vogels is het verder
van groot belang in welke mate de
oppervlakte van het gebied dat tus
sen hoog- en laagwater ligt zal afne
men indien het huidige getijverschil
zal verminderen tot ca 1,8 m bij
Yerseke. Het aantal vogels zal on
getwijfeld afnemen, hoewel niet zon
der meer gesteld kan worden dat de
afname evenredig zal zijn met de
vermindering van het beschikbare
oppervlak. De voedseldichtheid op
de resterende slikken is daarvoor
mede bepalend. Toch zouden gege
vens over de betreffende oppervlak
ten indicaties hebben kunnen ge
ven.
Techniek
De vraagpunten ten aanzien van de
technische aspecten van het plan
concentreren zich vooral op de pri-