schaepekoten - knoppekuute - stropieappels 21 vol te hangen met rupsen, omdat zij zo gehecht was aan de zijde van haar ouders' zijdefabriek. En ik meende na melijk dat alle rupsen zijde konden spinnen. De zijden-lapjesdekens, met dons gevuld, lagen nog op het logeer bed in alle denkbare kleuren en de zijdefluwelen lapjes in de dozen (ver eeuwigd in Onderstroom" waren, vond ik, alleen en verlaten, evenals de leren biedermeier canapé in de lo geerkamer, de tafel en de zilveren laarsjes en sleetjes. Veel later, toen ik trouwde, kreeg ik van mijn moeder de portretten van mijn overgrootouders Michels, hij met pijp en kalotje, zij met lange witte muts, in een gouden medaillon en een klein medaillonnetje met een bloem. En zij gaf mijn grootmoeders gouden hor logeketting aan mijn man. Haar bieder meier bureautje met het kastje met zo veel bergruimte erin, ging door na oorlogse misverstanden en misstanden teloor. Niet echter alle herinneringen, evenmin de kans en de kracht hier over te kunnen schrijven. Herinneringen blijven het onver vreemdbaar bezit van de schrijver ervan. Ze worden en dit is de enige vergelijking met concretere zaken kostbaarder en kostelijker met het voortschrijden van de tijd. Ik bleef last van astma houden in de polder. Daarom besloot mijn vader, ook omdat de praktijk hem te zwaar werd, naar hei of hoge zandgrond te verhuizen. Ik vond het vreselijk. Weg van de boerderijen waar ik spelen kon, van de weiden en de sloten, van de dieren en de paarden en het avondlijke wachten. Weg van de ge heimzinnige gebeurtenissen van het land. Weg waren ook onze schipbreu ken uit het boek van Kapitein Marryat, die de jongens van de dominee en wij speelden op de omvangrijke mahonie tafel in de wachtkamer, stoelen en terend. Weg de kerstmis in Goes bij de verpleegsters, vriendinnen van mijn moeder, die het moederloze zoontje Jan opvoedden van een zwager die in een ver land als ingenieur verbleef. Het was mijn eerste kerstfeest, een boom die ik nog nooit gezien had, met engelenhaar, met lichtjes en dan bovenin de kerstboom die prachtige zijden engel, die mij nog omstreeks 1930 inspireerde tot een zogeheten Korte Golf in het Algemeen Handels blad. Het was zo vredig toen Jan en ik naast elkaar in onze bedden sliepen. Om de volgende ochtend wakker te worden tussen trommels en trom petten, waar we een druk gebruik van maakten. Hij en andere jongens kwamen ook kijken naar mijn molen, gemaakt door een Arnemuidse visser van sigaren kistjeshout. Een molen waarvan de wieken echt draaien konden was het. Er zat een uurwerk van een horloge in, dat dit bewerkstelligde. Je zag zelfs het huisje onder de molen met groene gordijntjes voor de ramen. Houtsnijwerk was overigens een echte oude Zeeuwse kunst, beoefend op lan ge winteravonden. Tafeltjes, vogel kastjes en nog veel meer kregen mijn ouders cadeau. Onze buurman Mesu van de rozenkwekerij en de bijenteelt achter ons huis, en zijn oudste zoon vervaardigden eveneens mooi hout snijwerk. (Ondertussen zag ik dat lie ver dan de vele wespen, die door de kwekerij vanzelf aangetrokken werden, en die mij staken, en bulten veroor zaakten die ik moest leren verdragen, verbonden met azijn.) Dode dingen kunnen soms leven. Op mijn tafel ligt in een bijbehorend an tiek leren bestikte schede, een mes met houten handvat. Het is er zo een als achter in de broekzak werd ge dragen, en ook als vecht- en werpmes werd gebruikt. De omvang is die van een ouderwets broodmes. Het hand vat heeft prachtige taferelen van hout snijwerk. De kop bestaat namelijk uit twee paardjes die drinken uit een korf- ruif. Het houtsnijwerk is geajourd met gedraaide en puntige versierselen. Maar het mooiste is de vogel, een pauw, die trots achterom kijkt naar een boom beneden, die in bloei staat en zelfs al vruchten draagt. Een pijp rokende boer daaronder, ook in hout gesneden, met een jacht- of waak hond (gezien zijn flaporen) loopt voor een paard met tentwagen uit. Een an dere boer zit klappend met zijn zweep op de bok, terwijl een vogel (een duif?) hem tegemoet vliegt. Voor mij is het een heel verhaal, dat voor de buitenstaander, hier neergeschreven, misschien niet zoveel zegt, al worden er genoeg kunstvoorwerpen in het al gemeen in boeken en kranten be schreven, zonder dat men er afbeel dingen bij ziet. Helaas is een van de twee paardjes beschadigd, maar dat was dan ook de reden dat ik dit mes door bemidde ling van een oude Nieuwlander heb kunnen bemachtigen. Het ligt altijd bij me in de buurt, je weet nooit hoe het (uit de schede) nog nodig kan zijn, of schoon tussen nu en hier en toen een heel leven ligt. Ik wist zeker al een halfjaar voordat we gingen verhuizen uit Nieuwland dat ik Zeeland voorgoed vaarwel moest zeggen. Hoeveel me dat gekost heeft, is moeilijk te beschrijven, omdat kin derverdriet niet te benaderen valt. Mijn vader was destijds al vooruit ge gaan en mijn moeder woonde na mijn grootmoeders dood met mijn tante. Hetgeen een verlaten gevoel gaf, on danks een plaatsvervanger, die mij on telbare lieve namen gaf. Die schreef ik op een mooi roze velletje papier. Mijn eerste verliefdheid moet het ge weest zijn, als hij me opving in zijn armen van de traptreden, die ik aan de buitenkant van de leuning beklom. In die tijd kreeg ik ook een hobby, buiten zijn aanwezigheid, om circus vertoningen te houden in een witte trui met oranje sjerp, die bij alles dienst deed wat bijzonder was. Ik zette dan een ongeveer twee meter hoge, glad geschaafde plank met dwarslatten, die als geheel op een Zweeds rek leek, gebruikelijk bij gymnastische oefe ningen, moeizaam overeind en klom op de zolderbalken. Mijn moeder en mijn tante waren uitgenodigd om op de tafel van het mangelgoed plaats te nemen. Een ,,close-up", maar ook mijn eigen baldadigheid vergeet ik nooit, toen de plank weggleed onder mijn voeten en mijn moeder en tante van de tafel sprongen. Duidelijker nog staat me het laatste Nieuwjaar in Nieuwland voor ogen. Ik mocht de honneurs voor mijn vader waarnemen en ik ging met smartelijke trots op stap iedereen gelukwensen. Eerst naar meester Van Houten en zijn vrouw, waar ik mocht drinken uit zijn „snorrekop", zo een als mijn vader ook had, met een tussenschotje, waar op je snor beschermd was voor het hangen in de chocola of thee. Ik zag de meester nog eens in de deur-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 21