de westerschelde, zeearm en scheepvaart 12 2 uur vóór hoog water de buitenbanken passeren. De bij vloed beschikbare diepte kan daardoor slechts onvolledig worden benut. Een grotere diepte in de toegangs geul maakt dus het beter benutten van de elders op de rivier beschikbare diepte mo gelijk. Havens diehter bij de mond der ri vier zoals Terneuzen en Vlissingen verke ren in een gunstiger positie. Bij de opvaart moeten deze diepgaande schepen zich aan een nauwkeurig tijd schema houden. Een bijkomstige moeilijk heid is nog, dat in geval van machinescha- de en dergelijke na de Put van Terneuzen in feite geen goede, voldoend diepe an kerplaats om ook bij laag water te kun nen liggen meer kan worden gevon den. de lengteprofielen op figuur 2 blijkt, dat grote diepteverschillen voorkomen, de diepste plaats is de Put van Borssele met ruim 60 m onder NAP, welke grote diepte echter plaatselijk wordt veroorzaakt onder invloed van de door de Nol van Borssele gevormde discontinuïteit in de oever. Diepten van slechts weinig minder komen voor in de Honte en de Pas van Terneu zen. Grote diepteveranderingen kunnen plotseling plaatselijk optreden door plaat- vallen, waarbij enorme hoeveelheden zand in de geulen kunnen vloeien. Gelei delijk aan worden dergelijke verondiepin- gen weer opgeruimd door de stroom. Op het oostelijk deel van de rivier zijn de diepten belangrijk kleiner, zodat hier op de drempels moet worden gebaggerd, het geen door België wordt verricht met ver gunning van Nederland. De eerste bag- gerwerken (op de drempel van Bath) wer den verricht in het jaar 1905, doch pas se dert 1925 (met uitzondering van de oor logsjaren) is feitelijk sprake van jaarlijkse onderhoudswerken. Geleidelijk aan zijn de gebaggerde hoe veelheden toegenomen, doch sedert 1968, toen het Scheur door de reeds ge noemde baggerwerken aanmerkelijk was verbeterd, is er in het oostelijk deel van de rivier een verhoogde baggeractiviteit. In 1972 werd circa 17 miljoen m3 gebaggerd, waarvan circa 7 miljoen m3 op Belgisch gebied en de rest op Nederlands gebied (met inbegrip van de op de grens gelegen drempel van Zandvliet), op de drempels van Bath, Valkenisse, Hansweert en Baar land. Op laatstgenoemde drempel was tot 1969 geen baggerwerk nodig. Doordat sinds jaren het Gat van Ossenisse zich als Figuur 7: Het Sloe omstreeks de tweede helft van de 16e eeuw, naar F. P. Polderdijk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 12