de westerschelde, zeearm en scheepvaart
van de bestaande dijken of inpoldering
van een kleiner of groter gedeelte van
de inmiddels door landaanwinnings-
werken aangegroeide schorren en slik
ken.
2. De steeds toenemende inscharing van
de vooroever van het Zuid-Sloe maak
te het nodig voorzieningen te treffen.
Deze inscharing tussen de als vaste
punten aan te merken bezinkingen
voor de Schone Waardin" nabij het
fort Rammekens en de verdedigingen
van de Noordnol van Borssele veroor
zaakte een zeer ongunstig stroom
beeld, hetgeen de oorzaak was van
zeer grote verdiepingen voor de bezin
kingen [voor de Schone Waardin tot
ruim 55 m onder NAP en nabij de
Noordnol tot ongeveer 62 m onder
NAP).
Gerekend over 1 V-i eeuw was de voor
oever van het Zuid-Sloe ongeveer 2
km afgenomen of gemiddeld rond 13
m per jaar. Boven NAP 20 m be
staat de vooroever in hoofdzaak uit
jong zeezand, hetgeen bij beschou
wing van figuur 7 geen verwondering
wekt.
Onder genoemd peil bevindt zich de
zogenaamde Afzetting van Halsteren,
pleistoceenbestaande uit leem en
zand met kleilenzen; deze laag en het
daaronder liggende tertiaire zand bie
den aanzienlijk meer weerstand tegen
erosie. De geul dringt hier op met een
snelheid van slechts 3 m per jaar,
waardoor op circa NAP 20 m een
breed plateau is ontstaan.
3. De Koninklijke Maatschappij ,,De
Schelde" was door de scheepsbouw-
ontwikkeling na de oorlog achter de
sluizen met beperkte afmetingen op
geslotenen zocht naar een vesti
gingsmogelijkheid aan diep en open
water. Deze drie factoren hebben ge
leid tot de huidige situatie, waaraan
sinds 1961 is gewerkt.
Hoewel eerst werd gerekend op uit
sluitend buitendijks gelegen industrie
terreinen, bleek al spoedig behoefte
aan een groter gebied, waartoe de pol
der moest worden ingegaan. Op fi
guur 8 is aangegeven hoe de huidige
situatie is en hoe deze zal zijn als de
voor dit plan voorziene afronding is
bereikt.
De Honte was destijds de naam van het
oostelijk deel van de tegenwoordige Wester
schelde, het westelijk deel werd aangeduid als
Wielingen. De naam komt het eerst voor in een
stuk van 1161, namelijk in de samenstelling
Huntemude, waarin sprake is van een visserij bij
Den Agger tegenover Ossendrecht. Tegen
woordig wordt onder de Honte verstaan de
hoofdgeul langs Vlissingen in oostelijke rich
ting.
In het oosteliojk deel van de Westerschelde
behoren deze tot het pleistoceen kwartair),
in het westelijk deel bovendien tot het tertiair.
Door het enorme eb- en vloedvermogen
van het estuarium, zulks in tegenstelling tot de
geringe eigenlijke rivierafvoer, schommelt het
water over enkele kilometers heen en weer,
daarbij slechts langzaam opschuivend in de
richting van de zee. Het gevolg is, dat het oos
telijk deel van de Westerschelde onder de in
vloed van de Scheldeafvoer aanmerkelijk zoeter
is dan de mond van de Westerschelde. Een
ander gevolg van het fel heen en weer stromen
in de geulen en over de platen is, dat het water
goed wordt belucht, waardoor het een groot
zuiverend vermogen heeft. Het met eb over de
Nederlands-Belgische grens komende vervuilde
water heeft daardoor waar de hoofdstroom de
noordkant van het Land van Saaftinge bereikt,
al veel van zijn vervuiling verloren.
Literatuur.
De Bodem van Zeeland. Stichting Bodemkarte-
ririg, Wageningen 1965.
Beschrijving van de provincie Zeeland behoren
de bij cfe Waterstaatskaart, 's-Gravenhage
1971.
De Wateren van Nederland door dr. A. A.
Beekman, 's-Gravenhage 1948.
Tractaten en tractaatsbepalingen de Schelde
betreffende sinds 1648, 's-Gravenhage 1919.
Mr. dr. C. Smit, De Scheldekwestie. Uitgave
der Stichting Nederlands Vervoerswetenschap-
pelijk instituut 1966.
Modelstudies aangaande de verbetering van de
bevaarbaarheid van de Westerschelde door ir.
A. Sterling en ir. P. Roovers, De Ingenieur
1967, nrs. 19 en 20.
Het Sloehavenproject door ir. H. Wieringa en ir.
F. J. Sprenger, Land én Water 1964, nr. 5a.
Vlissingen-Oost, nieuwe haven aan de Wester
schelde, door ir. T. J. Bos, Land en Water
1974, nr. 2.
Foto's: Wim Riemens.