de westerschelde, zeearm en scheepvaart
nen- en zeevaart één der drukst bevaren
zeearmen ter wereld, (zie figuur 1).
Hoe kan de ontwikkeling en het huidige
patroon van geulen (zie figuur 2) worden
verklaard?
Bezien we figuur 3, dan kunnen wij daar
uit zien dat de getijdeverschillen in het zui
den van ons land het grootst zijn, naar het
noorden afnemen om tenslotte in het
uiterste noordoosten weer waarden te be
reiken, die enigermate zijn te vergelijken
met die van het uiterste zuiden. Verder
neemt het getijdeverschil toe naarmate we
oostelijker op de Westerschelde komen
om tenslotte bij Antwerpen de hoogste
waarden te bereiken. Als tijverschil bij
gemiddeld getij (respectievelijk gemiddeld
doodtij en gemiddeld springtij) bij Vlissin-
gen kan worden aangehouden 3,78 m
(2,91 m en 4,36 m) en bij Antwerpen 4,81
m (4,11 m en 5,35 m).
Verder blijkt uit figuur 3, dat de vloedduur
in Vlissingen 5 uur 57 minuten is tegen de
ebduur 6 uur 28 minuten. Voor Antwer
pen zijn dit onderscheidenlijk 5 uur 16
minuten en 7 uur 9 minuten. Een en ander
betekent, dat 2 keer per dag door het gro
te getijdeverschil een hoeveelheid water
van gemiddeld 1 miljard m3 de Wester
schelde tussen Vlissingen en Breskens,
over een breedte van ongeveer 5 km in
stroomt om enige uren later weer uit te
stromen. Bij doodtij is deze hoeveelheid
ongeveer 20 minder en bij springvloed
ongeveer 20 meer. Bij Terneuzen zijn
deze hoeveelheden circa 2/3, in de lijn
Perkpolder-Waarde reeds minder dan de
helft en bij Bath nog slechts ruim 1/4.
Bij Vlissingen-Breskens betekent dit gedu
rende de gehele ebduur van 6 uur een
stroom van gemiddeld circa 43.000 m3/
sec. en maximum van bijna 100.000 m3/
sec., dus relatief gering. Verder diene ter
vergelijking nog, dat de afvoer van de Rijn
bij Keulen circa 70 miljard m3 per jaar is.
Het tweemaal dagelijks in- en uitstromen
van grote hoeveelheden water heeft in de
loop der eeuwen de huidige Westerschel
de gevormd en verandert deze nog