ZEEUWS TIJDSCHRIFT
JAARGANG 24
nummer 6-1974
BEZWAARD GEMOED IN ZEELAND
dr. J. D. van Scheyen
het verband tussen: depressie, religie en zelfmoord
Motto: ,,Zo kan ook vandaag en morgen een stuk godsdienstigheid blijven voortbestaan dat nog geheel
thuishoort in de wereld van gister.
(Kuitertl
INLEIDING, DEPRESSIE EN KARAKTER
Dit verhaal over zwaarmoedigheid is mede
ingegeven door de ervaring dat in ons
werkgebied, voornamelijk de regio Wal
cheren, patiënten met ernstige depressies
opvallend frequent onder behandeling
komen.
Het betreft hier de zogenaamde endogene
depressies waarvan het optreden, ook
landelijk gezien, toch al betrekkelijk veel
vuldig is maar, bijvoorbeeld in de psy
chiatrische afdeling van het Gasthuis te
Middelburg, is het opnamecijfer van deze
depressies ongeveer tweemaal zo hoog,
vergeleken met het landelijk gemiddelde
van vergelijkbare ziekenhuisafdelingen.
Het risico bij deze endogene depressies is
tweeërlei.
In de eerste plaats de kans op recidief: in
het algemeen verloopt een dergelijke de
pressie in fasen die vele maanden kunnen
duren terwijl de kans op het herhalen van
dit soort fasen in het verdere leven van de
patiënt niet gering moet worden geacht.
In de tweede plaats is er vooral bij deze
depressies het risico van de zelfmoord.
Het percentage van deze patiënten dat
uiteindelijk de hand aan zichzelf slaat is
betrekkelijk hoog, met name 15. Het ziek
tebeeld van deze depressie kan in het kort
aangeduid worden als een syndroom van
lusteloosheid, moedeloosheid en machte
loosheid. Een dergelijke depressie kan dik
wijls schijnbaar spontaan beginnen, dat
wil zeggen zonder aanwijsbare moeilijk
heden in de levenssituatie van de patiënt,
dus zonder bijvoorbeeld neerdruk
kende problemen van buitenaf. De patiënt
in een dergelijke depressie gaat het leven
uiteindelijk ervaren als een „benauwende
last", het bestaan wordt „grauw en kleur
loos" maar eveneens uitzichtloos. Een
extra psychische belasting voor de patiënt
is het besef waardeloos te zijn geworden.
Van hieruit kan een „ziekelijk zelfverwijt"
ontstaan.
Vooral dit laatste kan ook doorwerken in
een zich veranderend godsdienstig be
leven: het zondebesef gaat overheersen.
de patiënt voelt zich ook in religieus op
zicht schuldig en verlorensoms kan zelfs
het besef ,,de zonde tegen de Heilige
Geest te hebben begaan" zich aan de
patiënt opdringen.
De patiënt raakt er van overtuigd dat het
lijden „permanent" zal zijn, enerzijds
vormt dit de grondslag tot het „taedium
vitae", een diepgaande afkeer tegen de
wens verder te leven, anderzijds houdt dit
vanzelfsprekend in het risico van de zelf
moord. De zelfmoord die de tragische af
loop van een dergelijke depressie kan in
houden. Aldus zijn er duidelijke raakpun
ten tussen de studie van dit soort de
pressies en het zelfmoordvraagstuk.
Een belangrijke vraag is ook in het kader
van het algemene psychiatrische onder
zoek het volgende.
Wie loopt nu de kans op een dergelijke
depressie, zijn er met andere woorden
bepaalde karaktertrekken bij deze pa
tiënten aanwijsbaar, anders geformuleerd:
is er te spreken van een zogenaamd prae-
depressief karakter?
Wat dit betreft hebben vooral in de laatste
jaren de opvattingen van Te/lenbach
(1969), meer en meer ingang gevonden.
Tellenbach beschreef de volgende ken
merken van dit prae-depressieve karakter:
serieus, ijverig, zuinig, eerlijk, nauwgezet,
hoog niveau van plichtsgevoel, sterk ver
antwoordelijkheidsbesef, in het algemeen
mensen die hoge eisen aan zichzelf stellen
vooral wat betreft het leveren van presta
ties. Tot zover zou men zich kunnen af
vragen moet een dergelijke geaardheid nu
juist niet als ideaal, c.q. uiterst normaal
worden beschouwd. Echter in relatie met
het ontstaan van deze depressies bij een
dergelijke karakterstructuur waren de ver
dere observaties van Tellenbach inzicht-
verrijkend.
Er is aan deze karakterstructuur als het
ware een dubbel aspect te onderkennen.
In de eerste plaats gaat het om een in min
of meer pathologische zin aan de ge
noemde eigenschappen gefixeerd zijn.
Deze mensen, c.q. patiënten, kunnen zich
bijvoorbeeld niet innerlijk distantiëren van
hun plichtsbesef, anders gezegd: zij kun
nen zich niet losmaken van het gevoel
voortdurend te moeten presteren, hun
verantwoordelijkheidsbesef weegt voort
durend zwaar, dikwijls te zwaar.
Achter dit „vastgelegd" zijn op deze
karaktereigenschappen, ook wel aange
duid als statothymie, bestaat een nimmer
geheel weg te denken angst, dat deze
noem het positieve eigenschappen in
hun tegendeel zouden kunnen verkeren.
Nu is het duidelijk dat in een toestand van
depressie deze structuur inderdaad in
deze zin decompenseert en als het ware
verkeert in het altijd al gevreesde tegen
deel: in de depressie ontstaat het besef
niet meer te kunnen presteren, het gevoel
overal tekort in te schieten, het ziekelijke
schuldgevoel, het ziekelijke zelfverwijt,
eventueel zich versterkende tot een sterke
negatie van zichzelf, het besef waardeloos
te zijn geworden, kortom het „positieve"
in een dergelijke karakterstructuur is in de
toestand van depressie omgeslagen in de
altijd al min of meer gevreesde tegenpool.
Gezien tegen de achtergrond van de ken
merken van een dergelijke depressie krijgt
deze prae-depressieve geaardheid als het
ware meer reliëf.
Dit bracht Tellenbach ertoe om deze
statothyme geaardheid als een vorm
van pathologische normaliteit aan te
duiden. Volgens Tellenbach kenmerkt dit
„typus melancholicus" zich dus enerzijds
door dit „vastgelegd" zijn op deze „posi
tieve" eigenschappen maar anderzijds
vooral door een vage maar toch ook
voortdurende angst dat een en ander niet
volledig en blijvend gehonoreerd kan wor
den.
Aldus is het volgens Tellenbach dan ook
zeker denkbaar dat een zodanige decom-
pensatie die voert tot een depressie ge
provoceerd kan worden door bepaalde
situatieve factoren waardoor deze
noem het faalangst versterkt kan wor
den.
Men kan hier bijvoorbeeld denken
aan een verandering in de werksituatie die
gepaard gaat met het zich realiseren veel
meer verantwoordelijkheid te moeten
gaan dragen dan men doorgaans gewend
was enz. In een dergelijke situatie ontstaat
een soort risico-besef waardoor de angst