bezwaard gemoed in zeeland
3
om tekort te kunnen gaan schieten, c.q.
kunnen gaan falen, geprovoceerd kan
worden. Dit soort situaties kan zeker
voorafgaan aan het ontstaan van de hier
bedoelde ernstige depressies.
Tenslotte is het ook wel duidelijk dat bij
een geaardheid als deze een bepaald pes
simisme, een depressieve „ondertoon"
altijd toch wel overheerst, met andere
woorden een nimmer geheel weg te den
ken vage bezorgdheid in de nabije of ver
dere toekomst tekort te kunnen gaan
schieten, c.q. te kunnen gaan falen.
Gaat men, beroepshalve, veelvuldig om
met endogeen depressieve patiënten, dan
is opvallend dat inderdaad deze prae-de-
pressieve geaardheid, vooral bij manne
lijke patiënten, veelvuldig kan worden
aangetroffen, in een percentage van om
streeks 60%.
Dit nu roept vanzelfsprekend de vraag op
hoe is men zo geworden?
Daarbij ontstond de indruk dat voor wat
betreft een dergelijke geaardheid bepaalde
godsdienstige opvattingen of het op
groeien en verblijven in een bepaald gods
dienstig klimaat mede van invloed zou
kunnen zijn. Het gaat hier om datgene wat
voorlopig zal worden aangeduid als de in
vloed van een prototype van de Calvinis
tische levenshouding.
KARAKTER EN RELIGIE
In de tijd dat de reformatie in Nederland
ingang vond is het eigenlijk opmerkelijk
hoe snel en met welk een intensiteit de
invloed van Calvijn, c.q. het Calvinisme,
zich liet gelden.
Dat dit Calvinisme een sterke invloed
heeft uitgeoefend hangt zeker ook samen
met de indringende wijze waarmede Cal
vijn zijn opvattingen naar voren bracht.
Vooral de betoogtrant van Calvijn lijkt
hierbij van betekenis, een betoogtrant die
zich kenmerkt door pregnantie, nadrukke
lijkheid, een soort formeel-juridische
denktrant waaraan eigenlijk iedere twijfel
vreemd was. Een centraal gegeven was de
praedestinatieleer. Ieders lot is voor de
eeuwigheid beslist zonder dat rekening
wordt gehouden met persoonlijke ver
diensten en/of de vrije wil van de mens.
„Een klein getal wordt uitverkoren": de
voor sommigen acceptabele, voor andere
beangstigende leer van de uitverkiezing.
Dat hiermede een last op de mens werd
gelegd lijkt toch wel buiten twijfel, een last
die kon voeren tot somberheid, gedrukt
heid, onzekerheid maar anderzijds met
name voor wat betreft geloofszaken
een hooghartigheid, soms zelfs een abso
luut radicalisme in de hand kon werken.
Voorts is het stellig ook onmiskenbaar dat
de leer van Calvijn veel invloed had op de
meer algemene levenshouding. Hierbij
denke men aan Calvijns opvattingen over
de noodzaak tot hard werken, de ge
trouwe vervulling van de beroepsplicht,
het uit den boze zijn van alle tijdsver-
spilling enz. Deze opvattingen bepaalden
steeds duidelijker de algemene levens-
moraal, een moraal waarbij dus met name
bijvoorbeeld het waarderen van allerlei
wereldse zaken volstrekt werd afgewezen,
de wereld is er volgens Calvijn uit
sluitend om door de mens beheerst en
benut te worden.
Wat nu betreft de meer persoonlijke ge
loofsbeleving lijkt het volgende van veel
betekenis.
Bij de protestantse Calvinist overweegt in
sterke mate de betekenis van de persoon
lijke gewetensbeslissing. Mede daardoor
wordt de protestantse Calvinist als het
ware meer op zichzelf teruggeworpen, dit
kan ook leiden tot een voortdurend door
zoeken van zichzelf vooral met betrekking
tot geloofszaken en in het bijzonder dus
als het gaat om de persoonlijke geloofs-
bevinding.
Dit nu vormde in feite het uitgangspunt
van het Piëtisme. Dit Piëtisme kan voor
een deel toch wel als een logisch uitvloei
sel van de Calvinistische denkwereld wor
den beschouwd, voorts zijn vooral aan
deze Piëtistische richtingen merkwaar
dige psychologische en soms zelfs patho-
psychologische aspecten te onderkennen.
Stond de ontwikkeling van deze Piëtistis-
tische richtingen aanvankelijk onder bui
tenlandse, vooral Engelse invloeden, toch
kregen deze richtingen, reeds na betrek
kelijk korte tijd een typisch Nederlands ka
rakter. Het centrale uitgangspunt was dus
de betekenis van de persoonlijke beleving
van het geloofsbezit en dit in onlosmake
lijk verband met een consequent princi
piële Calvinistische levenshouding. Een
dergelijke neiging tot cultivering van in
nerlijke geloofservaringen, ook wel te zien
als een typisch voorbeeld van het „verti
cale geloof", kon en kan ook worden be
schouwd als een reactie op de meer for
meel theologische disputen die zich soms
op een voornamelijk verstandelijk vlak
leken af te spelen.
Was nu Voetius één van de eerste
leidslieden van het Piëtisme van me
ning dat deze levensopvatting uiteindelijk
tot blijmoedigheid kon voeren, voor de
meerderheid van de gelovigen leek dit
toch niet haalbaar, eerder was er te spre
ken van een zwaar te torsen last.
Voorts voerde dit tot benepenheid, eigen
zinnigheid en soms zelfs tot tyrannie over
mede-christenen.
In deze kringen hield men zich voortdu
rend bezig met een diepgaande analyse
van de persoonlijke godsdienstige ervarin
gen, een speuren naar herkenningsteke
nen van de zogenaamde ware wederge
boorte: kortom de geloofswereld van de
„nadere reformatie".
Opmerkelijk is dat vooral in Zeeland deze
geloofsrichting, vanaf het midden van de
zeventiende tot het begin van de acht
tiende eeuw, veel aanhang kreeg, anders
gezegd, dit bevindelijk christendom",
deze nadere reformatie vond dus met
name in Zeeland kennelijk een goede voe
dingsbodem.
Een belangrijk representant van deze rich
ting was de Middelburger Willem Tee-
linck, die voortdurend opwekte tot de be
wuste bekering, innige vroomheid, piëtas.
Deze hang naar verinnerlijkte vroomheids
behoefte leidde er bijvoorbeeld ook toe
dat de middeleeuwse mystici weer meer
werden bestudeerd. De persoonlijke ge-
loofsbevinding werd meer en meer cen
traal gesteld maar dit dan ook in een soort
antagonistische relatie met de zonde, ge
varen en bedreigingen van het aardse
leven die, volgens deze opvattingen, on
uitroeibaar schenen. Anders gezegd: men
moest het aardse leed en de daardoor ge
wekte angsten leren accepteren en door
staan. Soms voerde dit tot een merk
waardige vorm van lijdzaamheid. Men zou
kunnen stellen dat door deze Piëtistische
opgave tot aanvaarding van het leed, een
motivering tot bijvoorbeeld maatschappij
verbetering, stellig niet werd bevorderd.
De opbloeiing van deze Piëtistische rich
tingen verliep zeker niet geruisloos, dik
wijls kwam men in regelrecht conflict met
de officiële kerk, met de kerkelijke hoog
leraren en zelfs met de overheid. Dit soort
conflicten leken de strijdbaarheid van deze
Piëtistische richtingen eerder te verster
ken. Men denke hier bijvoorbeeld aan de
conflicten met de Labadisten.
De Labadie weigerde in Middelburg kerk
diensten te leiden aangezien hij zijns in
ziens, niet wenste te preken voor een