bezwaard gemoed in zeeland 7 leek te voeren. Een dergelijke tegenstelling is ook wel ty pisch als een rode draad te volgen in bij voorbeeld de verdere geschiedenis van het Nederlands Calvinisme. Voor de Dordtse Synode eisten de ,,preciezen" een vergaande invloed van de kerk op de staat, de nationaal Calvinisten waren in dit opzicht veel meer behoudend maar even eens veel meer tolerant. Tijdens de Dordt se Synode werd dit vraagstuk in feite in het voordeel van de „preciezen" beslecht. Bij het nagaan van de geschiedenis van het Nederlands Calvinisme valt op de dik wijls weerkerende invloed, c.q. renovatie van dit door een aanvechtbare interpreta tie van het Calvinisme geïnspireerd machtsstreven. Enerzijds dus bijvoorbeeld in de wat apar te en soms bizarre vorm van de Piëtis tische bewegingen, anderzijds toch ook wel in bewegingen waarin een machts streven wortelde in een onwrikbare Calvi nistische levensovertuiging. Men kan in dit verband bijvoorbeeld denken aan de „afscheiding" in 1834, de inspirator, De Cock, wees de toenmalig opgestelde nieuwe synodale reglementen af en greep onvervaard weer terug op de oude belijde nis dat wil zeggen op de Dordtse Leer regels. Voor de tweede maal kan dit in de negen tiende eeuw worden gezien bij de activi teiten van Abraham Kuijper, een renovatie van hetconfessionalisme, waarbij het dui delijk is dat een deel van de opvattingen van Abraham Kuijper duidelijk wordt te ruggegrepen op de theorie van Calvijn. Er waren en er zijn mensen die dit alles nog ervaren als een niet te ontlopen confron tatie met een machtsprincipe, dikwijls ge koppeld aan een zich vagelijk subjectief bewustzijn van een geestelijke onvrijheid, een situatie welke ten overvloede nog ge ïnstitutionaliseerd leek in een kerk, die mogelijk ongewild, tekort schoot in het onderkennen van deze gevaren. Dergelijke structuren lieten en laten nog steeds hun sporen na, sporen van mense lijke onzekerheid en angst, iets wat nog frequent en in feite te frequent wordt aan getroffen. ZELFMOORD, RELIGIE EN DEPRESSIE; ENKELE GETALLEN Zoals hiervoor reeds werd aangeduid vormt de zelfmoord nog te frequent de tragische afloop van een endogene de pressie. Bij het zelfmoordvraagstuk kan een be langrijke vraag zijn in hoeverre een be paalde godsdienstige levensovertuiging invloed zou kunnen hebben op het zoge naamde zelfmoordgetal. Met dit zelf moordgetal wordt bedoeld het gemiddel de aantal zelfmoorden per jaar gerekend per 1 miljoen inwoners. Uit een onderzoek van Kruit (1960) bleek dat over de periode van 1936 tot 1952 dit zelfmoordgetal sterk varieerde voor wat betreft ook regionale invloeden. Volgens deze schrijver is dit zelfmoord getal bijvoorbeeld hoog tot zeer hoog in gebieden als de Zuidhollandse eilanden, de Zeeuwse eilanden en West Zeeuwsch- Vlaanderen. Voorts bleek dit zelfmoord getal vooral hoog in gebieden met een overwegend protestantse bevolking, dit vooral vergeleken met het absolute en la gere zelfmoordcijfer in landstreken met een overwegend rooms-katholieke bevol king. Kruit vond bijvoorbeeld dat dit zelfmoord getal voor de gereformeerden in Zeeland aanzienlijk hoger is, namelijk 148, ver geleken bij het desbetreffende cijfer voor het gehele land: 59. Kruit kon zich aldus niet aan de indruk onttrekken dat er mogelijk een relatie be staat tussen dit hoge zelfmoordgetal en het overwegen in de desbetreffende ge bieden van een bepaalde godsdienstige levensovertuiging welke door Kruit werd aangeduid als het „bevindelijke christen dom". Meertens (1938) meent dat hier toch wel een verband moet worden gezocht tussen dit hoge zelfmoordgetal en de in deze kringen overheersende „uitzichtloze en uiterst sombere levenshouding". Kruit meent uit zijn onderzoekingen te kunnen concluderen dat er is vast komen te staan dat de verdeling van de bevolking over diverse kerkelijke gezindten een krachtige invloed heeft op de hoogte van het regio nale zelfmoordgetal. Een dergelijk meer regionaal gericht on derzoek van Van Ooijen (1965) toonde aan dat vooral in uitgesproken rooms- katholieke gedeelten van de provincie Zeeland een duidelijk laag zelfmoordcijfer werd gevonden. De getallen van dit on derzoek hebben betrekking op een perio de van 10 jaar, van 1954 tot 1963, het gaat hier om de aantallen van zelfmoordgeval len gerekend per 1000 inwoners. Deze ge tallen bedroegen: voor de rooms-katho lieke enclave in de Zak van Zuid-Beveland, 0,1-0,4, voor Walcheren: hoog, 0,9-1,2, voor West Zeeuwsch-Vlaanderen opval lend hoog: 1,3-2,0. In de periode van 1931 tot 1952 bedroeg het totaal aantal zelfmoorden bij mannen, weer gerekend per 1 miljoen inwoners, 714. De onderverdeling voor wat betreft de godsdienstige oriëntatie van de slacht offers was als volgt: Rooms-katholiek: 73, Ned.-Hervormd: 172, Gereformeerd: 59, geen godsdienstige oriëntatie: 93, overige protestantse richtingen: 317, dus 44 van het totale aantal. Van der Meiden (1968) meent dat dit hoge getal van 317 gecorreleerd kan worden met de door deze schrijver beschreven uiterst rechtszinnige orthodoxe richtin gen, de zogenaamde zwarte-kousen- kerken, kerken waarin dus met name de belevingswereld van de nadere reformatie nog duidelijk prevaleert. Nu dient men zich wel te realiseren dat er bij een vraagstelling als deze, die dus be trekking heeft op de zogenaamde deter minanten van het zelfmoordgetal ook andere factoren van invloed zijn. Uit alle hierop betrekking hebbende on derzoekingen kan worden afgeleid dat als belangrijkste determinanten kunnen wor den beschouwd enerzijds de godsdiensti ge oriëntatie, anderzijds stellig ook de leeftijd, een interactie tussen beide deter minanten blijft dus altijd mogelijk. Wat in de desbetreffende studies dikwijls niet duidelijk wordt is de mogelijke relatie welke begrijpelijkerwijze kan ontstaan tus sen het zelfmoordgetal, vooral in wat klei nere regio's en de in deze regio's voor komende zogenaamde endogeen psychia trische ziektebeelden, dat wil zeggen ziek tebeelden die mede erfelijk zijn bepaald. Aldus kan dan ook zeker betekenis wor den toegekend aan familiaire-erfelijke fac toren vooral dus als het gaat om deze klei nere regio's en a fortiori indien het betrek king heeft op gebieden die langere tijd min of meer geïsoleerd zijn gebleven, met na me kan hier bijvoorbeeld gedacht worden aan het eiland Walcheren. Afgaande op recentere gegevens afkom stig van het CBS over de jaren 1967 tot en met 1970 blijkt (zie figuur 1) de grote in vloed die de leeftijd heeft op het suicide- getal. Bijvoorbeeld in 1971, bij mannen, in de leeftijdsgroep van 30-39 jaar: 7,9, in de leeftijdsgroep ouder dan 70 jaar: 35,7. De verdeling van het zelfmoordgetal over de verschillende godsdienstige richtingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 7