om het bestaansrecht 6 In 1873 werden de „Ever" en de „Hydra", de eerste twee van een serie van 14 stoom- kanonneerboten besteld bij Armstrong te Newcastle. De Nederlandse machine-in dustrie kreeg door het nabouwen van o.a. de erin geplaatste compoundmachines gelegenheid op de hoogte te komen van de technische stand van zaken.39 Gelijke overwegingen leidden in 1877 tot de opdracht aan John Elder Co voor de bouw van twee schroefstoomschepen voor de Gouvernements Marine in Oost Indië. Hier ging het voorstel uit van de In specteur van de Stoomvaartdienst in Nederlandsch Indië, W.M. Visser. Het raderboottype „Siak" moest worden ver vangen door een schroefstoomschip ge schikt om de reis naar Indië te maken door het Suez-kanaal. Het lag in de bedoeling de vaartuigen in Glasgow te doen bouwen „om een zoo volmaakt mogelijk model te bezitten hetwelk voor de verdere aanbouw van gelijksoortige schepen door de Neder- iandsche fabriekanten zal kunnen worden gevolgd". Visser wilde, behalve algemene aanwijzingen voor de inrichting van de schepen „alles overlaten aan den Engel- schen fabriekant, zoals ook de Neder landsch Indische Stoomvaart Maatschap pij (NISM) bij bestelling van hare stoom schepen handelt en zoals ook zoude ge schied zijn met de eerstelingen van som mige typen voor de Nederlandsche Marine in Engeland aangebouwd".40 Nu was deze zienswijze van de Inspecteur niet erg reëel maar wel van belang voor de geschiedenis van „de Schelde", zoals later blijken zal. De N.I.S.M. was een Engelse onderneming die in 1866 in Indië begonnen was met de diensten gebaseerd op een concessie die de Regering verleende aan de Londense reder H.O. Robinson op grond van een ver schil in kosten van 7 0,01 per bevaren geo grafische mijl tegen de door Paul van Vlis- singen en Dudok van Heel gevraagde 7 6,98. De schepen van deze maatschappij werden allemaal op Engelse werven ge bouwd. 41 De opmerking van Visser over de eerstelin gen van sommige typen voor de Neder landse Marine moet betrekking hebben op de pantserschepen. Het betrof hier niet alleen een voor Nederland geheel nieuw scheepstype, maar ook de introductie van nieuwe technieken die gepaard gingen met de bouw van ijzeren en stalen schepen, zoals het behandelen van zware machine delen, ketels en smeedstukken met hijsge rei, het tewater laten, de behandeling van de scheepshuid tegen roest en aangroei ing, enz. Aangezien deze technieken in 1877 in Nederland bekend waren en wer den toegepast, getuigde het van weinig realiteitszin om het bouwen van een be trekkelijk klein scheepstype niet aan de Nederlandse scheepsbouwers toe te ver trouwen. Bovendien hadden de Ingenieurs der Marine onder leiding van de Hoofd ingenieur-Adviseur voor Scheepsbouw, B.J. Tideman, met de produkten van de Rijkswerf te Amsterdam bewezen op de hoogte te zijn met het ontwerpen van stoomschepen. Het ging Visser om schepen met een lengte van 38,40 m en een waterverplaatsing van 400 ton, gebouwd volgens het composiet systeem, d.w.z. ijzeren spanten waarop een houten huid, die met het oog op de aangroei in tropische wateren gedubbeld werd met koper. Gezien de voorkeur voor John Elder sprak het vanzelf dat com pound-machines werden voorgesteld. Hiertoe werd besloten, echter niet zonder in acht neming van de „eischen van veilig heidsmiddelen volgens de Nederlandsche weten om aan de ketels geen gegoten ijzer te bezigen waar er stoom of water op drukt".42 Op 12 juli 1877 werd het contract voor de bouw van de twee schepen, die „Havik" en „Zeemeeuw" zouden heten, getekend, ge heel volgens de wensen van de Indische autoriteiten. De Inspecteur van de Stoom vaartdienst Van Alphen tekende namens de Minister van Marine en o.a. William Pearce namens John Elder Co.43 Samenwerking van „de Schelde" met John Elder Co. In diezelfde tijd hadden Van Alphen, Tideman en De Hoog in opdracht van Prins Hendrik regelmatig contact met William Pearce in verband met de bouw van de „Zeeland"-boten. Prins Hendrik moet op de hoogte zijn ge weest van de mislukte poging van Tideman om van de Koning garantie te krijgen voor rente en aflossing van een lening voor het door „de Schelde" te bouwen droogdok. Het nemen van aandelen in de tweede serie was hem ontraden. Toch moet het voortbestaan van het bedrijf hem ter harte zij n gegaan. Vandaar zij n instemming met het idee om John Elder Et Co te benaderen met het verzoek deel te nemen in de twee de serie aandelen. Hiermee zou het voort bestaan van het bedrijf gered zijn, terwijl bovendien de mogelijkheid zou bestaan gebruik te maken van technische know how van dit bedrijf. De Prins had William Pearce leren kennen als de ter zake kundi ge directeur, zodat hij deze graag als com missaris van „de Schelde" op zag tre den.^4 Gelijke ideeën moeten inmiddels ook ge rijpt zijn bij Jacques van Raaltein Glasgow na het vernemen van de financiële moei lijkheden van „de Schelde" door de be richten van zijn broer Joel. Op 17 novem ber 1877 schreef hij als aandeelhouder aan zijn neef Joseph, directeur van „de Schel de": „Zoals U wellicht bekend is werd door mij (ook bij aanzoek van anderen die be lang stellen in de Schelde) in overweging genomen welke de middelen zijn die zou den kunnen worden aangewend om Uwe Maatschappij zowel in betrekking tot de Nederlandsche Marine als tegenover particulieren die plaats en rang onder werktuigfabrieken en scheepsbouwerijen te doen innemen, die zij tot nu toe miste deels door de limite van hare werkkrachten en ook op grond van een te korte tijd van haar bestaan voor het vestigen van een hooge reputatie voor goede aflevering. Naar aanleiding daarvan heb ik verschillen de malen een onderhoud gehad met de fir ma John Elder Et Co met het doel om een combinatie tot stand te brengen tusschen hen en de Maatschappij de Schelde die wederzijdsch voordeel zou kunnen aan brengen". De firma John Elder Co stemde in met het voorstel tot samenwerking en was be reid voor£ 5000 aandelen te nemen. Wil liam Pearce werd commissaris onder voor waarde dat het hem niet meer tijd zou kos ten dan eens per maand of twee maanden over te komen, voor zover het hem goed uitkwam. 45 Pearce is voor 1881 slechts éénmaal op de vergadering van commissarissen geweest en wel op de vergadering van 27 maart 1878. Hij verstrekte toen gegevens over bij Thornycroft in Londen gebouwde torpe dovaartuigen, 23 m lang, waterverplaat sing 22 ton, snelheid 13 mijl per uur. De Nederlandse regering wenste dergelijke vaartuigen aan te schaffen, waarvoor de inschrijving eerstdaags plaats zou vin den.46 _De Schelde" vroeg 7 37.000 per schip bij opdracht voor meerdere schepen tegelijk. De Koninklijke Fabriek voor Stoom-en andere Werktuigen, het Etablis sement Fijenoord en „de Schelde" kregen opdracht voor slechts één schip tegelijk, zodat de prijs hoger was en 7 45.000 be droeg.47 Het was geen grote opdracht, maar „de Schelde" kreeg de aandacht van de Minister van Marine.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1975 | | pagina 10