1
--t-Q
S
ok/tch'ef
een standbeeld voor zacharias janssen
30
Figuur 1
Figuur 1 B.
dat in 1906 uitgegeven kon worden met
steun van hetZeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen. Ondanks de uitstekende
recensies die deze zorgvuldige bronnen
studie in binnen- en buitenland kreeg,
heeft de officiële geschiedbeschrijving der
natuurwetenschappen er geen lering uit
getrokken.
Ik wil u, aan de hand van de gegevens van
De Waard, mee laten beleven wat er in de
eerste helft van de 17de eeuw in Middel
burg voorgevallen is rond de uitvinding van
de telescoop. Ik zal daarbij alle bronverwij
zingen, voor zover ze niet rechtstreeks ge
citeerd worden, weglaten. U kunt ze in het
boek van De Waard vinden.
Een beetje optica
Voor goed begrip van de zaak moet ik eerst
in herinnering roepen wat u op school over
de werking van de telescoop geleerd hebt.
De eenvoudigste telescoop bestaat uit
twee positieve (bolle lenzen). Eén met een
lange brandpuntsafstand, die naar het ob
ject is toegekeerd en daarom objectief
wordt genoemd en één met een korte
brandpuntsafstand: het oculair (de naar
het oog gekeerde lens).
Deze telescoop geeft een omgekeerd
beeld, hetgeen bv. voor astronomische
waarnemingen geen bezwaar is. Vandaar
dat dit type ook wel de astronomische
telescoop genoemd wordt.
Met behulp van nog een lens kan men het
beeld weer omkeren, waardoor de teles
coop ook voor aardse waarnemingen ge
schikt is. Deze telescoop was eeuwenlang
voor dit doel in gebruik (denk maar aan het
stereotiepe beeld van de scheepskapitein,
turend door een lange uitschuifbare
kijker), tot het verdrongen werd door de
veel korter gebouwde prismakijker. Deze
werkt volgens hetzelfde principe, alleen
wordt de stralengang enige malen „opge
vouwen" door een prismastelsel.
Hoe werkt nu zo'n telescoop? Daarvoor
bekijken we figuur 1.
Het objectief vormtéén beeld in het brand-
vlak. Dit beeld is klein en staat op z'n kop.
Dit beeld wordt nu met een loupe (het ocu
lair) bekeken, alsof het een gewoon voor
werp is, dat we vergroot willen zien. Dit is
simpel en doorzichtig voor ons maar
helemaal niet voor geleerden uit het begin
van de 17de eeuw.
U kunt alles zelf nagaan: als u een bolle lens
heeft, kunt u op een blad papier dat u er op
de juiste afstand achter houdt zelf het om
gekeerde beeld zien en u kunt zich ook
goed voorstellen, dat we dit beeld nog eens
meteen andere bolle lens, een loupe, kun
nen vergroten. Om u dit duidelijk te maken
heb ik er helemaal geen behoefte aan u te
vermoeien met de wijze waarop de eerste
en de tweede lens de lichtstralen precies
breken.
Deze eenvoudige kijker is echter niet het
eerste uitgevonden.
Bekijkt u eens figuur 1b. Deze kijker is kor
ter en hetoculairwordtvóór het brandpunt
van het objectief geplaatst. Dat is het
schema van de zgn. Hollandse kijker,
waarvan de uitvinding beurtelings aan
Zacharias Janssen en aan Hans Lipperhey
wordt toegeschreven. Dit is ook het type
kijker waarmee Galileï zijn beroemde
ontdekkingen deed in 1609, ontdekkingen
die een bewijs zouden leveren voor de
revolutionaire ideeën over de bouw van het
heelal die reeds door Copernicus in 1543
waren verkondigd.
Maar het verklaren van de werking van
deze kijker kan niet zonder precies na te
gaan hoe de lichtstralen verlopen bij het
passeren van de bolle lens en daarna van
de holle. Ik bespaar u de uitleg ervan en
vermeld alleen, dat deze stralengang aan
de uitvinders in het geheel niet bekend
was.
Hoe kwam men dan op het idee om een
bolle lens als objectief te gebruiken en een
holle als oculair? Wel daarachter schuilt
een heel eenvoudige (hoewel onjuiste) ge-
dachtengang. Wie met lenzen omging
wist, dat een bolle lens, die voor het oog
gehouden werd, alles groter deed lijken,
maar tegelijk vager, onscherp. Als je
echter door een holle lens keek zag je alles
kleiner en het leek ook alsof alles veel en
veel scherper afgetekend was.
Als je nu eens een bolle lens nam, die veel
groter maakte en wat onscherpte in het
beeld bracht, dan zou je met een tweede,
holle lens dit beeld scherp kunnen krijgen
en misschien toch nog iets van de vergro
ting overhouden.
Het beroerde is, dat deze redenering geen
enkele aanwijzing geeff voorde sterkte der
te gebruiken lenzen (ofwel over hun brand
puntsafstanden) en over hun onderlinge
afstand. Eindeloos proberen en een voor
raad lenzen met verschillende brandpunts
afstanden was de enige weg om de uitvin
ding te doen via de bovenstaande kreupele
redenering. En het is een wonder dat het
instrument toch kon werken, al was het
principe waarnaar het werkte volkomen
onbekend! Dit was iets unieks; ik ken geen
ander voorbeeld uit de geschiedenis der
natuurwetenschappen, waarbij een goed
werkend instrument werd uitgevonden
terwijl de uitvinder zich baseerde op een
volkomen onjuist principe.
Romantiekmaar dan gebaseerd
op feiten
In vele boeken en in enige films, die de uit
vinding van de verrekijker behandelen,
wordt een zeer jonge Zacharias Janssen
ten tonele gevoerd die met twee lenzen aan
het spelen is en enthousiast naar zij n vader
roept: „Kijk eens, nu zie ik alles veel
dichterbij en heel groot". Zelfs Jacob
Bronowski, in zijn zeer recente televisie
serie The ascent of man, komt met dit oude
verhaal op de proppen. Mijn reactie hierop