de boerderij in het landschap 105 dig en te identiek. De verkeersborden en wegmarkeringen worden niet onder steund door direct waarneembare ver schillen van profielbreedtes, bestratingen, bermen en beplantingen. Dat belemmert ons in het goed aanvoelen van de situatie. Bij de boerderijen herhaalt zich dit boeien de proces van meten en tellen. De Zeeuw se bouwtrant maakt het ons gemakkelijk, want de huizen staan vrijwel altijd vrij op het erf of tegen de schuur aangebouwd. Dat huis kennen we; de afmetingen van de deuren en ramen, de een of twee ver diepingen; we zien onmiddellijk of het groot of klein is, statig of vriendelijk, mooi of lelijk. Allemaal direct begrepen uit ons zelf, onze fysieke afmetingen en onze er varing. Daarmee hebben we de maat voor die grote schuur weer te pakken. De inritten (deel of dorsvloer) liggen dwars op de nok met links en rechts een tasvak, zodat de lange gevel duidelijk in gedeeld wordt in overzichtelijke moten (traveeën). Als we een stukje kennen, kennen we het geheel. Antoine Mes heeft het hele verhaal samengevat in een ijzer- sterke gouache, die hierbij gereprodu ceerd is. Het is maar een fragment van een gebouw, maar het is helemaal ,,de" zeeuwse schuur, tot en met het klinket en het kattegat. De hoogte van de dakvoet van zo'n schuur werd bepaald door de hoogte van de geladen oogstwagens, die naar binnen moesten rijden. Bij de plooibare rieten daken is het dak dan net over de men deuren opgelicht, bij de stugge pannen daken krijgt de hele gevel de vereiste hoogte. Die hoogte werd op het land be paald door de reikhoogte van de man met de riek, die de schoven opstak naar de man op de wagen. Die hoogte bepaalde weer de breedte want het geheel moest tijdens het transport stabiel zijn, voldoen de wendbaar en door twee paarden van het hobbelige land de dijk opgetrokken kunnen worden; tenslotte moest men bij een kuil in de weg het geheel weer met een handspaak aan het rollen kunnen brengen. Zo bepaalde de breedte van de wagen weer de breedte van de deel; vol doende speling om er in te rijden, maar wel binnen de reikwijdte van de riek blij ven bij het lossen. De spanten, die nu in de weg staan, waren behalve een fraai constructief geheel ook een hulpmiddel bij de bedrijfsvoering. Ze gaven stabiliteit aan de opgetaste oogst en men kon, staande op de horizontale liggers ettelijke rieken omhoog tassen. In alles uitermate functio neel. Maar het bleef binnen de menselijke maten en fysieke mogelijkheden en zo werden schuren van soms 40 bij 15 meter nooit fabriekshallen, maar altijd harmo nieus aan het landschap gebonden ge bouwen. Hoe moeten we nu verder. Allereerst be houden wat behouden kan worden na tuurlijk. Gelukkig zijn er altijd nog mensen die uit piëteit, familiezin en historisch be sef bereid zijn om forse sommen bij te passen bij de aantrekkelijke restauratie subsidies om hun bezit in stand te hou den. Ze houden er altijd wel een fijn woonhuis aan over, maar als je zo'n prachtige schuur binnen loopt is het maar een triest gezicht: de auto van de baas, een trekker, wat klein gerief en leegte. In feite zijn het museumpjes met alles er op en eraan van constructies, verbindingen, merktekens en detailleringen. Fijn dat ze er zijn, maar we kunnen niet doorgaan met het stichten van landbouw-mu- seumpjes al of niet voorzien van toeris tische trekpleisters, als pannekoekenhuis- jes, boutique's en illegale weidewinkels. Monumentenzorg kan met krappe midde len geen ruime beloften doen en zo gaat de kaalslag verder. Cijfers over die kaal slag zijn niet bekend, maar wie de docu mentatie van de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek te hooi en te gras vergelijkt met de toestand in het veld, ziet wel dat het hard gaat. Als de schuur groot genoeg is, de staat van onderhoud redelijk en de grondslag zodanig dat er in de fundering wat ge schoven kan worden, dan kunnen de spanten er uit en kan er een andere inde ling gemaakt worden. Zo'n schuur is dan redelijk geschikt te maken voor het hui dige bedrijf. Voor de puristen is dit natuur lijk geen oplossing; alleen de huid blijft behouden. Elke relatie tussen de platte grond, vormgeving en constructie van zo'n gebouw met zijn doel en gebruik is verstoord. Maar in het landschap blijft zo'n schuur toch maar weer een generatie behouden. Hetzelfde geldt voor het verbouwen van boerderijen tot woonhuizen. Het is echter wel het behoud van een groot aantal kleinere boerderijtjes. Dit proces heeft de wind momenteel van twee kanten mee. Enerzijds verbieden de bestemmingsplan nen terecht dat allerlei mooie plekjes volgebouwd worden en geeft zo'n ge restaureerd boerderijtje of arbeiders woning toch gelegenheid om fijn buiten te wonen. Dat betekent formeel een be stemmingswijziging" en zo wettisch zijn we wel in onze bestemmingsplan nen beginnen bepalingen op te duiken om die bestemmingswijziging te legaliseren. Anderzijds is er een nostalgie naar het verleden te bespeuren, waardoor die boerderijtjes ook goed in de markt liggen. Wat is er eigenlijk met die nostalgie aan de hand? Overal verschijnen ook te onpas weer kleine ruitjes in de ramen. Is dat een modeverschijnsel, net zoals de vraag naar koektrommels met nu eens jugend- stil-motieven en dan weer art-deco? Het lijkt erop, als we zien hoe slecht van vorm en verhoudingen die ramen dikwijls zijn. Men heeft blijkbaar niet eens de moeite genomen om de klassieke voorbeelden, met hun gave opbouw en verfijnde profi leringen, eens goed te bekijken. De glas roeden worden weer in de ramen gezet met dezelfde onverschilligheid waarmee men twintig jaar geleden fraaie gevels maltraiteerde door ze eruit te zagen. Of is er toch meer aan de hand? Is het heimwee naar een samenleving met een harmonieuser cultuurpatroon dan het onze en grijpt men daarbij terug op het vormenpatroon dat het een paar achter ons liggende eeuwen uitgehouden heeft? Als reactie op de manier waarop de tech nocraten de laatste decennia met onze sa menleving zijn omgesprongen, is dat zeer verklaarbaar. Maar dan moeten we oppas sen dat we het doel niet met het middel verwarren. In de eerste plaats was die harmonie er een van en voor weinigen; zeer velen hadden nauwelijks te eten, laat staan enige inbreng in het maatschappe lijk gebeuren. Nu gaat het om en voor ons allemaal. Men spreekt van massaficering. Ik heb bezwaar tegen die term omdat het in onze huidige cultuur juist gaat om de individuen, waaruit die massa bestaat (so ciale voorzieningen, huisvesting, in spraak). Niet die massaficering, maar daaruit voortvloeiende vervlakking en schaalvergroting, met alle ingewikkelde structuren in instituties van dien, moeten aangepakt worden. Vervolgens is de (kunst)vorm, waarin een cultuur zich manifesteert nooit haar wor tel, doch uitsluitend haar bloesem. Maar we kunnen de plant wel laten verwil deren, veredelen of intelen. Voor onze ge bouwde omgeving beschikt onze samen leving daartoe over een uitgebreid instru mentarium, in de vorm van velerlei wet ten, verordeningen en voorschriften. Hoe die omgeving er uit ziet, hangt in hoge mate af van datgene, wat de samenleving

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1975 | | pagina 17