DE ZESDE TOREN VAN DE
ST. WILLIBRORDUSKERK TE HULST dr. C. A. van Swigchem
De St.-Willibrorduskerk te Hulst is bij uit
stek een pechvogel voor wat de bekroning
betreft. Zij verloor door brand haar toren
in 1468, 1562, 1663, 1876 en tenslotte voor
de vijfde keer in de laatste wereldoorlog.
Toegegeven, een toren was vroeger, vóór
de toepassing van de bliksemafleider, bij
zonder kwetsbaar. Daar staat tegenover
dat het stadhuis van Zierikzee een toren
bezit uit het midden van de 16e eeuw en
de grote kerk in Goes een vieringruiter uit
1620. Er zijn dus ook gelukkiger voorbeel
den. Zelfs de weinig fortuinlijke Abdijtoren
van Middelburg is, vergeleken bij Hulst, in
de loop van de eeuwen er toch nog net
iets beter afgekomen.
Wat moet de remedie zijn als een kerk
door brand haar toren verliest? Daar had
men vroeger niet zo veel moeilijkheden
mee: er volgde herbouw in de geest van
de eigen tijd. Het sprekende voorbeeld is
.de Lange Jan in Middelburg, waar de go
tische torenvoet achtereenvolgens voor
zien werd van een renaissance- en een
barokbekroning.
Sedert de idee in zwang,is gekomen dat
een monument van geschiedenis en kunst
ontzien moet worden, staat men minder
onbevangen tegenover de situatie. Nu
wordt de vraag gesteld: Kan de toren
aangenomen dat deze als monument
wordt beschouwd, wat meestal wel het
geval zal zijn worden herbouwd? Twee
de vraag: de toren maakt deel uit van een
groter geheel, behoort bij het monument:
de kerk. Hoe moet nu, bij eventuele nieu
we vormgeving, het respect voor de kerk
meespreken, tot welke consequenties ko
men we dan?
De toren van de St.-Jacobskerk te Vlissin-
gen werd na de brand van 1911 in de oude
vorm herbouwd. Er ontstaat in zo'n geval
wat we zouden kunnen noemen een re
plica". De toren is niet „origineel", maar
geeft de oorspronkelijke vormen zo ge
trouw mogelijk weer. Als dat goede vor
men waren kan men er vrede mee heb
ben. Het is een bewuste poging om de ge
schiedenis en de kunstgeschiedenis tege
moet te komen. De eigen tijd mist een
kans, maar heeft vele andere kansen. De
jongste spits van de Lange Jan vertoont
een ander beeld: een mengsel van een
paar van de voorgangers. Historisch heeft
dat weinig te betekenen. Kunsthistorisch
al evenmin. Het is tenminste iets als een
dergelijk historiserend mengsel esthetisch
geslaagd kan worden genoemd. In hoe
verre dit in Middelburg het geval is zullen
we hier in het midden laten.
Nadat in Hulst in 1945 voorlopige voorzie
ningen waren getroffen aan de gemuti
leerde torenromp werd in 1950 besloten
tot een prijsvraag voor een ontwerp voor
een nieuwe bekroning. Niet een open
bare, maar één waarbij drie architecten op
uitnodiging zouden mededingen, te weten
ir. P. H. N. Briët, ir. O. U. Pouderoyen en
C. W. Royaards. In de jury, waarvan de
burgemeester van Hulst voorzitter was en
waarin de Rijksdienst voor de Monumen
tenzorg werd vertegenwoordigd door zijn
directeur jhr. dr. E. O. M. van Nispen tot
Sevenaer, hadden drie architecten zitting
te weten prof. F. A. Eschauzier, ir. F. J.
Gouwetor en Joh. H. Groenewegen. Het
De St.-Willibrorduskerk te Hulst; krabbel voorkomend in een schetsboek van jhr. mr. V. E. L. de Stuers. Het
is mogelijk dat de schets van de torenbekroning door een andere hand is toegevoegd, of op een ander tijdstip.
Zij vertoont de vorm die de toren kreeg in 1668. Wellicht getekend na de brand van 31 augustus 1876? Datum
en tekenaar onbekend.