onze lieve vrouwe ter sneeuw
145
1504 werd aan het St.-Jansgilde het voor
recht geschonken dat alleen zijn leden de
haringvaten voor de visserij van Veere
mochten kuipen.
7. St.-Anna. Sinds 1551, nadat de kapel
Kyckgau aan de haven was afgebroken,
werden de diensten die daar voorheen
plaats vonden in de St.-Annakapel ge
houden. In later tijd behoorde deze kapel
aan de Rhetoricakamer. Deze kamer voer
de in haar wapen ,,de witte le/y ende
blaeuwen acco/yen". Zij noemde zich
,,De missende scholieren" met als zin
spreuk: In reynder jongsten groeiyende.
8. St.-Sebastiaan. Dit was de kapel van
Veeres derde schutterij, die van St.-Se
bastiaan of de edele handboog. Opgericht
door heer Hendrik IV mocht zij niet meer
dan 60 leden tellen. De schutters moesten
een boog, een ,,caproen oft ander paru
ren" (caproen was een kap of muts) laten
maken. Wolfert VI bevestigde deze gilde
brief en schonk enige voorrechten, welke
vrouwe Anna van Borsselen op haar beurt
vermeerderde. In 1511 werd hun ook
,,tofficy vanden brant vanden hanrincton-
nen" gegund (het stedelijk wapen in de
haringtonnen te branden) op voorwaarde
dat zij elke vrijdag op het St.-Sebastiaans-
altaar een mis lieten lezen. Ook deze
schutters fungeerden als erewacht bij de
komst van de Prins van Oranje in Veere.
Wij zijn nu gekomen aan de zuidzijde van
het transept. Daar was de kapel van het
H. Kruis, toebehorend aan het viskopers-
gilde, rustplaats van de meeste kanunni
ken. De vismarkt bevond zich aan het zui-
derhoofd tegen de toren en was eigendom
van de kerk, die de 13 visbanken verhuur
de. De oudste gildebrief van dit rijke gilde
dateert van 1492 en werd door Philips van
Bourgondië verleend. De gildebroeders
hadden zich voorgenomen om hun kapel
tot de mooiste van de kerk te maken.
Daartoe ontboden ook zij Anthonis Jansz.
vander Goude en bestelden bij hem ook
een groot maar duurder altaarstuk onder
voorwaarde dat het even goed of beter
zou zijn dan dat van de kapel van heer
Pauwels. Dit gebeurde in 1497. Alle
maandagen werd daar de mis opgedragen
voor Cornelis Croeser die er lag begraven
en wanneer in juli zijn jaargetijde gezon
gen werd stond er een katafalk met vier
halfponds kaarsen en een pond offerwas.
Voorts moest er bij het altaar een tafel
worden geplaatst met 30 broden van twee
groot het stuk en op elk brood twee pond
spek om dat na de dienst aan de armen uit
te delen.
Minder schoon en rijk was de volgende
kapel in het zuider transept, gesticht ter
ere van de Zoete Naam van Jezus, waar
van het altaar het St.-Josephsgilde was
toegewezen, het gilde van de scheeps
timmerlieden. Zij hadden in 1520 van heer
Adolf van Bourgondië de gildebrief gekre
gen. Drie jaar later verzochten de blok- en
stoelemakers in het gilde te worden opge
nomen, hetgeen werd toegestaan.
Voorheen werden de heren van Veere in
de kapel van kasteel Sandenburgh begra
ven. Maar sinds de nieuwe kerk was ge
bouwd verkozen zij daarin een eigen graf
kelder te hebben. Bekend zijn de graftom
ben van heer Hendrik IV en zijn vrouw
Joanna van Halewijn (overleden 1474 en
1467), Maria van Schotland (overleden
1465) en van Jan van Cruningen, dit laat
ste met een grafsteen, waarop vergulde
beelden van geharnaste ridders onder een
deksteen die op pilaren rustte en waarop
gebeiteld was: ,,chy gist Messire Jean,
Seigneur de Bevere, Emblie, Asserwoude,
Steenkercke Et Tournehem, qui trepasse
Ie 24 d'avril 1559".
Hiermede hebben wij onze rondgang be
ëindigd. Wie heden ten dage Veere be
zoekt kan zich verbaasd afvragen waartoe
een zo kleine stad een zo grote kerk nodig
had. Wanneer men met het bovenstaande
rekening houdt en men bedenkt dat letter
lijk iedereen naar de kerk ging, niet alleen
's zondags maar ook op werkdagen en dat
het aantal inwoners ongeveer vier maal zo
groot was als thans, dan moet men wel
tot de conclusie komen dat zulk een ruim
te wel nodig was, althans wat de opper
vlakte betreft. De hoogte daarentegen is
inhaerent aan de bouwstijl die Brabants
laat gotisch is. Er werd gebouwd als voor
reuzen in plaats van mensen, met toe
gangspoorten als voor reuzen in plaats
van mensen, met hoogten alsof duizen
den engelen hun hoofden moesten kun
nen omzweven...
Frans Vermeulen eindigt zijn meerge
noemd artikel terecht aldus:
Dit is wel het opmerkelijke, dat zóó verin
de 16e eeuw, op den vooravond van Her
vorming en beeldenstorm, midden in het
Zeeuwsche land, nog een zoo weidsch en
rijk gothisch kerkgebouw tot nabij zijn
voltooiing kon worden gevoerd. Een on
verwacht en treffend getuigenis van de
geweldige vitaliteit der Brabantsche go-
thiek en haar krachtige doorwerking ook
in het Noord-Nederlandsche gebied".