ACHT IS MEER DAN DUIZEND
een reactie Prof. dr. G. Wagenaar
's Avonds na het eten, zo tussen ze
ven en acht, zit ik nog wel eens slape
rig naar de televisie te kijken. Wan
neer dit apparaat niets bijzonders le
vert en dat is nogal eens het geval,
dan neus ik nog wat na in de krant, in
een tijdschrift of de post.
Nu zijn er twee bladen waarmee ik
mijn relatie met Zeeland onderhoud,
het ene wekelijks en wel het bekende
Zeeuws Landbouwblad, thans Land
en tuinbouwblad geheten en het an
dere, schaars verschijnend, het
Zeeuws Tijdschrift. Ik moet beken
nen, dat ik het Landbouwblad beter
lees dan het Zeeuws Tijdschrift, maar
dat is mogelijk het gevolg van een
professionele interesse.
Daar zat ik dan en keek, las wat en blader
de wat in het Zeeuws Tijdschrift, het
laatste nummer van 1975. Monumenten,
nog eens een keer Veere met mooie plaat
jes, warempel Andersen, Geuze met zijn
vrouwvolk, de geloofsproblemen en toen
was het alweer uit.
Verdraaid, aan het slot nog een ,,op de
valreep" van mijn vriend Piet 't Hooft.
Wat hij mij te zeggen had zou maar een si
garetlengte duren en een laatste glas
reeds staande. Het duurde veel langer
Piet, maar ik ken de maten ook niet meer,
sinds ik al jaren niet meer rook en zoals je
weet slechts water en aanverwant vocht
drink. Ik las je verhaal een paar keer door.
Amateurs, die zoeken naar bindingen tus
sen verleden en heden, dwarsverbanden,
geen kant en klare constructies, afstand
nemend van de actualiteit, gewoon in
leesbare taal, een anecdotisch detail, wat
strijklicht dat reliëf geeft aan een randge
bied.
Als ik dat zo lees, heeft de redactie een
vriendelijke taak, het behoeft allemaal niet
zo scherp en er mag een nostalgisch tintje
aan zitten. Ik nam het blad nog eens voor
me en begon opnieuw te lezen, wat zei
het tijdschrift mij eigenlijk. Prof. Lambooy
van de Heidemij. sprak over de betekenis
van monumenten. Het mag voor mij,
maar we moeten vooral geen slaaf worden
van onze monumenten. We moeten er
ook eens een paar durven af te breken,
maar meestal verwekt dat een storm van
protesten. Dan de Grote Kerk van Veere,
dat heb ik braaf gelezen al interesseerde
het me niet zo veel. Ik ben er ontelbare
malen langs gekomen en ik vond het altijd
een lelijk kavalje van een kerk. Weg er
mee! Nee, geef mij dan maar het stadhuis
en het haventje. In de oorlog fotografeer
de ik mijn vrouw bij de Kampveerse toren,
binnen een minuut was mijn toestel in be
slag genomen, verdacht van spionage.
Van de relatie tussen Andersen en Zee
land had ik nog nooit gehoord, maar ook
toen was de wereld kennelijk al klein. Ik
heb met aandacht naar de foto van de
schrijfster gekeken, Hélène van Woelde-
ren. Dat zal wel een dochter van de burge
meester van Vlissingen zijn. Ik heb de
hondjes van haar moeder nog behandeld.
In 1944 toen de burgemeester en zijn
vrouw Vlissingen in opdracht van de be
zetter al lang hadden moeten verlaten,
kwam de werkster van de familie bij me
met de twee dwergkeesjes. Beide zaten
onder de luis, een kwaal, die ook toen
onder de beste hondenfamilies voor
kwam. Ik herinner me nog dat ik de hond
jes liet scheren en hoe ik schrok toen ik
zag hoe weinig hond er was overgeble
ven. Toch leuke hondjes.
Dan Geuze over zijn vrouwvolk, leuk om
te lezen, het was ook wel zo. Bij hoeveel
boerinnen zou ik koffie hebben gedron
ken, van heerlijke koffie tot slootwater
toe, maar ik vond dat ik het altijd tevreden
behoorde op te drinken. Op Walcheren
thee met een kruidnagel, afschuwelijk!
Maar hoeveel Zeeuwse boerinnen zouden
niet de ziel geweest zijn van het bedrijf,
slovende van de vroege morgen tot de late
avond. Wie ziet er tegenwoordig nog bo
ter maken en ovenkoeken bakken, „op-
blazers" noemde men ze. Deze laatsten
werden gemaakt door bollen deeg in de
brandende oven te leggen. Het gewone
brood werd gebakken in de hete oven,
waar het vuur uit was. Er was in de oorlog
een boerin op Walcheren, die iedere week
op vrijdagmorgen „opblazers" bakte. Ik
reed er nogal eens langs. Ze sneed de bol
len door, dan boerenboter erop en suiker.
De boerin maakte ze klaar, ze waren heer
lijk, maar ze likte steeds het botermes af.
En dan volgt het „bericht aan een theo
loog" ook dat roept weer herinneringen
op. Boeren, die hun vee om principiële re
denen niet lieten inenten, zelfs de tbc-be-
strijding was taboe. Dat is eerst vreemd, je
moetje in een andere denkwijze leren in te
leven. Sommige veehouders waren zeer
principieel, mensen waar je in het alge
meen best mee kon werken. Anderen
waren alleen maar dwars, weer anderen
wilden wel laten inenten, maar durfden
het niet vanwege hun familie of vanwege
de kerk. De bezwaren tegen de preven
tieve diergeneeskunde zullen geleidelijk
aan wegebben.
Daarna was ik alweer aan de valreep toe
van Piet 't Hooft. Inderdaad een blad met
een redelijk goede inhoud, mooie foto's,
leesbaar en dierbare herinneringen.
Maar is dat eigenlijk wel goed, verdraaid
nog aan toe, dat geloof ik niet. Zeeland
bevat meer!
Acht is meer dan duizend
Ergens tussen Middelburg en Grijpskerke
lag en ligt waarschijnlijk nog steeds de
boerderij met de merkwaardige naam
„Acht is meer dan duizend". Mijn gids op
het eiland wees mij de naam en gaf er de
betekenis bij. Ik moet bekennen dat ik er
als jonge dierenarts even over moest den
ken. Acht is meer dan duizend. Het zal
maar op je boerderij staan, nooit meer
rust, altijd attentie, was het wel goed, kan
het niet beter!
Voor hoeveel mensen en bedrijven zou het
niet goed zijn als ze dat op hun deur had
den staan.
Zou dit ook niet voor het Zeeuws Tijd
schrift moeten gelden en dus ook voor de
redactie, of misschien wel voor de gehele
provincie?
Zeeland is veranderd in vergelijking met
voor de oorlog, het moest veranderen
want de tijden werden anders. Men deed
in Zeeland wat nodig was en waarschijnlijk
meer. De Zeeuwse bevolking is vriendelijk
maar doortastend, misschien wat behou
dend en toch niet conservatief. Een pro
vincie in voortdurende strijd gewikkeld
met de zee, kan niet rusten, zeker op dat
punt geldt „Acht is meer dan duizend".
Waarom zo lief?
We komen nu tot de vraag van Schout
„gaan we door". Het lijkt mij typisch
Zeeuws om door te gaan, maar moet dat
op de ingeslagen weg?
De Zeeuwen behoeven niet zo vriendelijk
voor zichzelf te zijn en voor de lezers bui
ten Zeeland is het ongeloofwaardig.
Het Zeeuws Tijdschrift kan niet tot taak
hebben om slechts datgene te doen wat
de redactie stelt. Een Zeeuws Tijdschrift
behoort niet alleen een baken in zee te
zijn, maar het dient als een apostel de
waarheid over Zeeland te verkondigen.
Als men het blad leest dient men Zeeland
te herkennen en niet slechts de stilte van
het binnenplein van de Abdij in Middel
burg of het geruis van de wind door de
langzaam aanrijpende gerst.