gereformeerde gemeente jesu christi vergaderd tot sint jan ten heere 50 St. Jan nog vele jaren nodig, wilde men vervolging blijven ontgaan. Want met andere gemeenten onder sterke invloed van Budding weigerde men ook hier de naam 'gereformeerd' prijs te geven in ruil voor erkenning in de burgerlijke maat schappij. Maar 'gereformeerd' - wat dat precies was, hierover kon je nog wel wat verschil lend denken. Je kon er helaas ruzie over krijgen ook. In het begin van 1838 brak in de kring die op St. Jan vergaderde, een konflikt uit omtrent opvattingen van Vijgeboom over het leerstuk van de rechtvaardigmaking. Vermoedelijk had hij de door de achttiende-eeuwse theoloog Alexander Comrie geponeerde rechtvaardigmaking van eeuwigheid op zijn wijze trachten weer te geven. Hoe dit zij ouderling Jan Koppejan was het er hel emaal niet mee eens. Hij trad bij zijn kritiek echter zo on hebbelijk op, dat de andere leden van de kerkeraad waartoe Vijgeboom zelf niet behoorde hem deswege meenden zijn ambt te moeten ontnemen en hem als ge meentelid onder censuur stelden. Koppe jan beklaagde zich hierover bij de provin ciale vergadering van 14 maart 1838. Evenwel zonder resultaat. Zonder de leer stellige kwestie te beslissen, was de ver gadering het erover eens, dat de kerke raad naar Gods woord had gehandeld. Men bekrachtigde de op Koppejan toe gepaste tucht. Zoals zo vaak, hielp dit straffe optreden echter niet. Getuige een aan de volgende provinciale vergadering gerichte brief, die door de voltallige kerkeraad 7) werd on dertekend: 'De kerkeraad der gereformeerde ge meente Jesu Christi die vergaderd tot St. Jan ter Heere, verklaard dat den broeder Jan Koppejan sederd het hem opgelegd senzuur den 8 maart 1838 geen de minste bewijs van leedwezen of terugkeering heeft te kenne gegeeven en ook in de bij eenkomsten op 's Heeren dag in die ge meente nimmer geweest is, en dus ge heel van de gemeente zig geheel onttrok ken. Aldus gegeeven in onze kerkeraads- vergadering te St. Jan ter Heere op dins dag 6 november 1838." Na de zaak nogmaals onderzocht te heb ben, verklaarde de provinciale vergader ing van 7 november Jan Koppejan schul dig aan laster en scheuring. Maar nu kreeg Vijgeboom toch ook een vermaning te verwerken. Hem werd een hoog in dringen in de verborgenheid van Gods raad verweten. Hierdoor had hij toch ei genlijk de moeite met Jan Koppejan ver oorzaakt. Ofschoon hieruit op zichzelf voor hem verder geen bloed vloeide, deelde hij toch in de bedenkingen, die de Zeeuwse Afgescheidenen in het alge meen tegen oefenende kerkelijke vrijbui ters hadden. Ook voor hem was de reeds op de eerste provinciale vergadering van 8 februari 1837 gemaakte bepaling be stemd, dat oefenaars, als ze ergens hun geestelijke waar aan de man wilden brengen, hiervan tevoren kennis dienden te geven aan de kerkeraad ter plaatse. In principe gold tevens voor hem het besluit van de provinciale vergadering die hem in de zaak Koppejan vermaande, waarbij oefenaars verplicht werden, zich aan een kerkelijk examen te onderwerpen. Welis waar mocht Vijgeboom tot aan de vol gendevergadering zijn werkzaamheid als oefenaar op Sint Jan ten Heere voortzet ten, maar elders mocht hij zonder vooraf gaand onderzoek niet meer optreden. Toen hij echter in het begin van 1839 ver ontwaardigd weigerde, zich na zoveel ja ren van trouwe dienst alsnog aan zulk een onderzoek te onderwerpen, haalde de provinciale vergadering van 30 januari enigszins bakzeil. Men erkende hem voor lopig - zogenaamd overeenkomstig arti kel 8 van de Dordtse kerkenordening - als 'oefenmeester'. Maar als zich 'nieuwe moeiten' met hem zouden voordoen, zou hij alsnog door een klassikale vergadering geëxamineerd dienen te worden. Evenwel dreigde zijn positie op Sint Jan ten Heere uit anderen hoofde moeilijk te worden. De door hem geestelijk ver zorgde gemeente koos in een door het drijven van ds. Budding ontketend kon- flikt over het psalmgezang in de eredienst resoluut diens zijde. Budding wilde alleen te maken hebben met gemeenten die de oude berijming van Datheen gebruikten, en elke poging om hem van dit exklusieve standpunt terug te brengen, mislukte. Ook de gemeente van St. Jan weigerde, over de gerezen kwestie zelfs maar in na der overleg te treden. Op een kerkeraads- en gemeentevergadering van 27 septem ber 1839 werd besloten, niet in te gaan op een mede namens andere kerken door de kerkeraad van Middelburg gedaan ver zoek, aan een uiterste bemiddelingspo ging mee te werken. Hun brief ter zake luidde letterlijk als volgt: „Aan den eerw. kerkeraadt van Middel burg. W. eerw. broeders. Daar gijl(ieden) ons hebt uitgenodigt om een lidt van den kerkeraadt te zende tot de classis van Goes, of om een brief, waarin wij drie leraars zoude benoemen tot bemidde laars om de verwarringen weg te nemen zo gijl(ieden) het noemt, zoo hebben wij het oordeel van de gemeente hierover gehoord, en wordt het als onnodig be- schouwdt, een lidt der kerkeraadt of een brief te zenden om te bemiddelen of om bemiddelaars te benoemen, dewijl wij wenschen - door Gods genade - te blij ven bij de dordsche reglementen en wet ten, vastgesteld bij de synode van 1618 en '19 en bij desze/fs pra(k)tijk, leer en belij denis. Zoo moeten wij ons leedt betuigen over diegeene die het oor zoo zeer/eenen aan nieuwigheden, die niet alleen haar ziel, maar ook de gehee/e kerk verwoes ten. Och dat het de Heere nog eens belief de, het hart der vaderen tot de kinderen en dat der kinderen tot de vaderen terug te doen keeren, dan waren alle geschillen geslist. Hiertoe verligte de H. Geest ons en u lied er oogen. Dit is de heijlwens van u liefhebbende broeders. Uit naam der ker ke raden en gemeente a/s ouderling Adriaan Coppoo/se'. Hoezeer deze brief met een broederlijke heilwens werd besloten, kwam hiermee aan de beoefening van het kerkverband met de nieuwe-psalmen-zingende ge meenten een einde. Het schijnt dat Vijge boom met deze gang van zaken niet ge lukkig is geweest. Hij had te veel kontak ten buiten de kring die rondom Budding overbleef, om zich hieraan voorgoed te binden. Korte tijd hierna probeerde de oe fenaar van St. Jan zelfs nog predikant te worden in de bredere kring van de door de overheid erkende 'christelijke afge scheidene gemeenten'. Hierbij werd hij ook aanvankelijk voortgeholpen. Op ver zoek van ds. A. Brummelkamp werd door de provinciale vergadering die op 6 okto ber 1841 te Goes werd gehouden, voor hem een getuigschrift afgegeven ten be hoeve van zijn nadere opleiding door ds. H. de Cock van Groningen. Wel raadden de broeders in dit getuigschrift tot 'voor zichtigheid' aan, maar afwijzend stonden zij tegenover het ideaal van zijn levensa vond niet. Dat zijn poging om predikant te worden tenslotte toch mislukte, is een

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 22