scheuring om een oude psalmberijming
81
de oude rijmpsalmen als oorzaak van
reeds aanwezige en nog te voorziene ver
deeldheden. Maar Budding keerde de
zaak om. Hij stelde dat de kerkeraad van
Middelburg zelf de oorzaak van de ver
deeldheden was geweest. Hierop ont
sponnen zich eindeloze woordenwisse
lingen, waaruit slechts bleek, dat de
meerderheid niet van zins was, het ge
bruik van de nieuwe psalmberijming prijs
te geven. Men zou echter de gemeente,
die eenparig voor de oude psalmen koos,
geen moeite aandoen. Overigens zou
slechts een algemene synode een beslis
send oordeel ter zake kunnen uitspreken.
Pas de volgende morgen om vijf uur gin
gen de broeders uiteen.
De moeilijkheden ziekten door. Ook in de
gemeente van Goes kreeg men ermee te
doen. Hier had Budding voor het eerst op
28 januari 1838 in de schuur van bakker
De Jonge in de Wijngaardstraat tot drie
maal toe voor talrijke belangstellenden
gepreekt, en alle zeven broeders die hier
voor verantwoordelijk werden geacht,
hadden hiermee een boete van honderd
gulden opgelopen 2). De kerkeraad had
toen, om verdere vervolging te ontgaan,
besloten, naar het voorbeeld van de ge
meente van Middelburg in kleine groep
jes samen te komen. Maar dit was Bud
ding een doorn in het oog. Hij verweet de
kerkeraad, hem uit vrees voor de wereld
lijke overheid en gehechtheid aan aardse
rust, in de bediening van het Woord en de
sakramenten tegen te staan. Hij ging dan
ook, als hij in Goeskwam, eigen openbare
samenkomsten bij bakker De Jonge be
leggen. Dat hij hierbij eveneens naar eigen
zin de psalmen van Datheen liet aanhef
fen, maakte ook hier de verwijdering nog
groter.
Wel luwde de onenigheid in het tweede
halfjaar van 1838, toen Budding en De
Jonge wegens onbetaalde boeten zeven
maanden lang te Middelburg gevangen
zaten. De kerkeraad van Goes kon adem
halen. Ook gelukte het een provinciale
vergadering die op 7 november in de mo
lenaarswoning van ouderling Johannes
Minderhout te Middelburg en onder
diens voorzitterschap gehouden werd, de
vrede in deze gemeente enigermate te
herstellen. Men verklaarde met elftegen
vijf stemmen bezwaren tegen het zingen
van de nieuwe psalmberijming voor on
wettig. Diaken Siebrecht beloofde, voort
aan zijn afzonderlijke samenkomsten,
waarin de psalmen van Datheen gebruikt
werden, na te laten. Van zijn kant be
loofde Brombacher zijn taak als katechi-
seermeester opnieuw te gaan waarne
men. Zodoendezag heternaaruit, dat een
opwekking aan de Middelburgse ge
meente tot broederliefde en onderwer
ping aan de opzieners goede ingang zou
vinden.
Maar dit was een luwte voor de storm.
Toen Budding op 15 januari 1839 weervrij
kwam, bleek hij fanatieker dan ooit. Op
een gemeentevergadering te Middelburg
stelde hij meteen de pertinente eis, dat
men de psalmen van Datheen moest
gaan gebruiken; anders zou hij hun pre
dikant niet langer zijn. De meerderheid
van kerkeraad en gemeente zwichtte ech
ter niet voor deze pressie. Men meende te
moeten vasthouden aan de vrucht van
het overleg, dat op de vorige provinciale
vergadering had plaatsgevonden, waar
bij was overeengekomen, dat de ge
meente gezamenlijk tot de eerstaange-
nomen orde zou terugkeren. Budding
verklaarde nu zwart op wit, dat de band
tussen hem en de gemeente van Middel
burg verbroken was.
Hierbij bleef het niet. Ookaan degemeen-
ten op Zuid-Beveland, die op de vorige
provinciale vergadering voor handhaving
van de nieuwe psalmberijming hadden
gestemd, liet hij schriftelijk weten, dat hij
ze zo niet langer kon dienen, en derhalve
de op 8 februari 1837 gesloten overeen
komst voor vervallen en vernietigd moest
verklaren.
Op een tevoren reeds tegen 30 januari te
zijnen huize bijeengeroepen provinciale
vergadering weigerde hij dan ook het
presidium waar te nemen. Nogmaals ver
klaarde hij hierbij, niet langer de predi
kantvan de verbonden Zeeuwse kerken te
kunnen zijn. Als symbolische bevestiging
van zijn beslissing verscheurde hij voor
aller ogen de bijna twee jaar geleden ont
vangen beroepsbrief en wierp de snip
pers in het vuur.
Hij was echter ondanks zijn stijfkoppig
heid te zeer geliefd, dan dat de gemeen
ten die hij vaarwel had gezegd, hem zo
maar konden loslaten. Zelfs helden en
kele broeders er aanvankelijk toe over,
hem zijn zin maar te geven. Ook twee van
de drie ouderlingen van Middelburg wan
kelden. Maar de gemeenschap der heili
gen prijsgeven konden ze niet.
Zo bleef de spanning voortduren.
Een in allerijl tegen 13 februari te Goes
bijeengeroepen vergadering van de door
Budding afgedankte gemeenten deed al
het mogelijke om hem toch nog vast te
houden. Zij liet hem weten, vurig te ho
pen op herstel van de door hem eenzijdig
verbroken band, waardoor nu meer dan
duizend zielen als verlaten waren. Maar
tevens zette men in een brief aan de voor
zitter van de vorige synode, ds. Simon
van Velzen, de gang van zaken uiteen,
met dringend verzoek om advies.
Deze antwoordde direkt en stak de broe
ders een hart onder de riem. Men had er
goed aan gedaan, aan het synodaal be
krachtigd gebruik van de nieuwe berij
ming vast te houden. De beroerten in de
Zeeuwse kerken konden alleen aan Bud
ding worden verweten. Men zou echter
alsnog een paar godzalige en wijze broe
ders naar hem toe kunnen sturen om te
trachten, hem terug te winnen. Men zou
hem dan tevens kunnen beloven, een sy
node te laten bijeenroepen, die in de ge
rezen kwestie zou kunnen beslissen.
In Goes vond men, dat de ouderlingen
van Middelburg voor deze vredesmissie
het meest in aanmerking kwamen. Op 8
april voldeden zij aan dit verzoek. De
stadstimmerman Marinus Goossen, de
sleper en bleker Pieter Geelhoedt en de
molenaar Johannes Minderhout klopten
gedrieën bij Budding aan.
Tijdens de samenspreking ontkende
Budding, de gemeenten te hebben verla
ten. Hij had zich immers bereid verklaard,
de kinderen bij zich aan huis te blijven
dopen. De beroepsbrief had hij alleen
maar verscheurd om de gemeenten te
ontslaan van hun verplichting, hem trakte
ment te betalen, en om zelf vrij te staan in
het handhaven van de door hem gedane
keus.
Zijn redenering was doorzichtig. Men had
hem verlaten en kon hem alsnog volgen
op het door hem ingeslagen spoor.
Tegen het einde van het gesprek stelde
Budding nog een nieuwe kwestie aan de
orde. Het was onlangs bekend geworden,
dat ds. Hendrik Peter Scholte van de
overheid voor zijn Utrechtse gemeente
toelating en erkenning had verkregen on
der zeer bedenkelijke voorwaarden. Die
'vrijheid' was door de gemeente van
Utrecht verkregen ten koste van het for
meel prijsgeven van de pretentie, de wet
tige voortzetting van de aloude gerefor
meerde kerk te zijn. Men mocht officieel
de naam 'gereformeerd' niet dragen,
maar had genoegen moeten nemen met
een aanduiding als 'christelijke afge
scheidene gemeente'.